1. Introductie
    1. Dominant paradigma van de manager: Planning and control
      1. Niet haalbaar
        1. Hoe groter, hoe lastiger
        2. Top-down valt er weinig te plannen
      2. Alternatief
        1. Chaostheorie Lorenz-vlinder (kleine oorzaken... grote gevolgen)
        2. Accepteren dat top-down plannen voorbij is
    2. Complexiteit en dynamiek zijn toegenomen
      1. Wereld als global village (Marshal McLuhan)
        1. Wereld gemanaged door globaal wereldbestuur (vn)
      2. Wereld als casino society (Castells)
        1. Mindere mate duidelijk wat er gedaan moet worden om wat te bereiken
        2. Onduidelijk wie er bevoegd is
          1. Knopen door te hakken
          2. Bepalen wat maatschappelijk verantwoord is
        3. Mocht er wel duidelijkheid zijn, is het zeker dat deze voor korte duur is
      3. Data overload
        1. Te veel info
        2. Te onvoorspelbare info
        3. Te korte geldigheidsduur
    3. Gevolg
      1. Manager moet zijn mensen vertrouwen
        1. Juiste info filteren
        2. Juiste interpetaties te doen
        3. Gebaat bij
          1. Hoog kennisniveau
          2. Sterke collectieve ambitie
      2. Kennisintensieve organisaties (KIO's) werken bottom-up
    4. Kennis
      1. Vierde productiefactor
      2. Rendement maken (RoK - return on knowladge)
        1. Geld verdienen
        2. Personeel opleiden
      3. Zonder kennis is de rest van de activa waardeloos
    5. Verbijzonderingen kennismanagement
      1. Kennismanagement = ICT-management
        1. Gecodificeerde kennis
        2. Kennis is objectief overdraagbaar
        3. Opslaan, muteren en toegankelijk houden
      2. Kennismanagement = human talent development
        1. Implicite kennis
          1. Ervaringen
          2. Vaardigeheden
          3. Attitude
        2. Kennis niet objectief overdraagbaar
          1. Tacit knowledge. Iedereen voegt subjectief iets toe
        3. Aandacht aan het individu
        4. ICT een beschijden ondersteunende rol
        5. Focus op competenties
      3. Kennismanagement = Het inrichten van een kennisvriendelijke organisatie
        1. Persoonlijke doelen gelijktrekken met bedrijfsdoelen
        2. Shared values cultuur
          1. Lerende organisatie
          2. Ontmoedigd 'kennis=macht'
    6. Problemen
      1. Data uitwisseling via hierarchische lijnen wordt veel meer gedaan dan via horizontale lijnen
      2. Te weinig aandacht voor de essentiele keuze content- en index-informatiesystemen
        1. Content systeem = wiki
        2. Index systeem = boek
      3. New technology + Old organization = Expensive old organization
      4. Zonder collectieve ambitie, onstaat op het niveau van het individu een kennis is macht cultuur
  2. Kennis gebruiken om organisaties te veranderen
    1. ICT en kennismanageement
      1. Waarom en hoe in ICT innoveren
        1. Dingen efficienter doen (proces)
        2. Die dingen anders doen (proces)
        3. Andere dingen gaan doen (product) --> business value creatie
      2. Technologische innovatie in organisaties en hun eco systeem = patroon, net als het echte eco systeem, met deelnemers oorzaken en gevolgen
      3. Adoptie van ICT innovaties
        1. Gedragsverandering
        2. Organisatorische verandering
      4. Verschuving van de organisatiegrenzen
        1. Organizatie (wall mart, dell)
        2. Supply-chain en bedrijfsnetwerken
        3. Industrie
      5. Co-ontwikkelaar van klantexperience
        1. Macht bij de consument
        2. Grootste en meest relevante bron van kennis
        3. Multi chanel en partner network
          1. Sensitiviteit voor signalen
          2. Omzetten in een kennis netwerk
          3. Creatie van intelligente producten
          4. Via diverse kanalen dezelfde boodschap en kwaliteit leveren
    2. Knowledge management
      1. Aantal adoptaties
      2. Gezamelijke kennis
      3. High tech doet dit middels learning by using
    3. Manager in spagaat
      1. Postmoderne managementstijl = geen lifetime employment maar employability programs
      2. Neo klassieke managementstijl = sturen of shared values
  3. Kennis, een functie van informatie, ervaring, vaardigheid en attitude
    1. Kennis is een productiefactor
      1. Kennis is een menselijk vermogen
      2. Dit vermogen kan worden ingezet om iets te produceren
        1. Een antwoord
        2. Een idee
        3. Begrip
      3. In de ruime zin wordt hier de term productiefactor gebruikt
    2. Definitie Kennis, info, data
      1. Data
        1. Symbolische weergaven van hoeveelheden, feiten en meningen
        2. Een weergave van datgene wat iemand waarneemt over de toestend van een in beschouwing genomen variabele
      2. Informatie
        1. Aan verkregen gegevens toegekende betekenis
        2. Bestaat niet buiten het individu
          1. Machines zijn niet in staat info te produceren
          2. Iedereen kan vrij een betekenis geven aan data
      3. Kennis
        1. F (I.EVA)
          1. I= informatie
          2. E = expertise
          3. V = vaardigheid
          4. A = attitude
        2. Doel: Het beantwoorden van een vraag
        3. Geen kennis buiten het individu
        4. Specificering
          1. Explicite kennis - Kennis die kan worden opgeschreven (geen échte kennis)
          2. Tacit knowledge - Kennis die in iemands hoofd zit
          3. Collectief van, over de tijd opgebouwde ervaringen (kunnen)
          4. Collectief van vaardigheden (kunnen)
          5. Exogene vaardigheden - Wisselwerking tussen persoon en zijn omgeving
          6. Comunicatie
          7. Tonen van gevoelens door kunst
          8. Fysieke vaardigheden
          9. Endogene vaardigheden - Processen in het hoofd van de bezitter ervan
          10. Analytische vaardigheden
          11. Intuïtieve vaardigheden
          12. Imaginaire en creatieve vaardigheden
          13. Attitude (willen)
          14. Normen en waarden
          15. Door evolutie geprogrameerde drijfveren
          16. Persoonlijke overtuigingen
        5. Cultuur
          1. Westen hechte altijd veel waarde aan gecodeerde kennis
          2. Voorliefde voor regels, procedures en protocollen
          3. ISO - gekte
          4. Kost heel veel tijd (is eigenlijk nooit af)
          5. Werkt innovatie tegen
          6. Japan had de focus op tacit knowledge
        6. Groei/vorming
          1. Informatie kan in de vorm van data persoonsafhankelijk gemaakt worden
          2. Informatie die geinternaliseert wordt (tacit gemaakt), wordt ervaring
          3. Hoe meer ervaring, hoe meer vaardigheid ontwikkeld wordt
        7. Óók dynamisch - Een capaciteit om data van betekenis te voorzien
          1. Dynamiek in kennis.jpg
        8. Enbedded kennis - Kennis die vrij is te maken door reversed engineering
          1. Geen échte kennis
          2. Ligt buiten het individu
  4. ICT en KM
    1. Wat is de impact van internet en ict op de manier waarop we
      1. Werken
      2. Communiceren
      3. Leren
    2. Beinvloeding en massa media
      1. 1945: belang van agenda setting in de media ontdekt
      2. 1955: media gatekeepers - cencuur
      3. 1987: media convergeerd naar ICT
    3. Snelle ICT ontwikkelingen
      1. Social impact: Veranderingen door deze innovaties onafhankelijk van de mensewlijke wil?
      2. Dystopian - Fles is half leeg
        1. Propaganda
        2. Elektronisch surveilleren
        3. Isolatie van individuen
        4. Ondermijning van democratische processen
        5. Kost banen
      3. Upotian - Fles is half vol
        1. Wereldwijde gemeenschap
        2. Open electronische democratie
        3. Informatie economie die banen en empowerment met zich meebrengt
        4. Hogere kwaliteit van leven
    4. Sociale impacts volgen de techniek
      1. E-everything en George orwell 2-way-tv - Veranderingen door nieuwe technieken onafhankelijk van de menselijke wil
      2. Dotcom bubble - Nieuwe technieken leiden niet altijd tot succesvolle innovaties
      3. Ideeen over geografie van plaats en ruimte bijstellen
      4. Vanuit een bredere contect kijken (social shaping)
    5. The Information Society
      1. Overvloed aan informatie
      2. Hoge waarde aan informatie
      3. Informatie kan zowel onzekerheid creeren als reduceren
    6. Management and policy strategies
      1. Waar richt de aandacht van het top management zich op
      2. Het wordt tijd na te denken over transformatie met ICT
    7. Business rules management
      1. Beschrijvingen van de activiteiten definities en beperkingen die gelden voor een organisatie in het bereiken van zijn doelstellingen
        1. Nakomen wettelijke verplichtingen
        2. Interne en externe communicatie
        3. Efficienter werken
      2. Business logica = Formalisatie van de kritische business rules in een taal die een manager technoloog en programmeur begrijpen
      3. Business rules verhogen de business agility
      4. Rules engine
        1. Conventionele programmeertaal met complexe applicatie rules vs. gebruiksvriendelijke business logica met minimale IT betrokkenheid
        2. Business rules - If - Then - Else
        3. Decision tables - Conditie en actieparameters worden vergeleken
        4. Decision trees - uniek pad voor iedere mogelijke uitkomst
  5. Leren
    1. Leren
      1. Het proces waarmee bestaande kennis verrjjkt en nieuwe kennis gecreeerd wordt
      2. Halvewaarheidtijd - Levenscyclus van kennis steeds korter
      3. Kenniswerker
        1. Apparte ambacht
        2. Iemand die voor het uitvoeren van zijn taak veel moet leren
      4. Fasen in de ontwikkeling van kennis
        1. Verouderde kennis
          1. Kennis komt nooit te vervallen
          2. Wanneer kennis geen vragen meer kan beantwoorden, is hij verouderd
          3. Veroudering steeds sneller
          4. Door technologische vooruitgang
          5. Door globalisering
          6. Life long learning van groot belang - Eat or be eaten
        2. Kennisportofolio.jpg
    2. Kennis en cariere
      1. Vroeger was de leerdruk lichter - wanneer de kennis outdated was, kon je met pensioen
        1. Oplossing: Vluchten in het (middle)management
      2. Standaard ontwikkeling kenniswerkers.jpg
      3. Leren is continu mogelijk, net als elk proces, is hier ook een continu verbeterproces mogelijk
    3. Leermethodes
      1. Epirisch leren
        1. Creeeren van kennis door te reflecteren op uitkomsten die het gevolg zijn van een daaraan voorafgaande toepassing van reeds beschikbare kennis
        2. Voorbeeld
          1. Leren lopen
          2. Leren beeldhouwen
        3. Kennisverrijking door ervaren
        4. Geselecteerde kennis toepassen tbv de uitvoering van een taak
      2. Rationeel leren
        1. Kenniscreatie door te reflecteren op een dialoog die het gevolg is van een daaraan voorafgaande overdracht van informatie
        2. Voorbeeld
          1. Leren rekenen
          2. Leren rechtspreken
        3. Kennisverrijking door redeneren
        4. Geselecteerde informatie overdragen tbv de uitvoering van een taak
    4. Leerproces
      1. Leren kan ook omschreven worden als het doorlopen van een proces waarbij beschikbare kennis wordt ingezet om nieuwe kennis te creeeren
      2. nonaka.jpg
      3. Socialiseren (empirisch leren)
        1. Impliciet naar impliceit
        2. Afkijken
        3. Nadoen
        4. Imiteren
      4. Externaliseren (empirisch & rationeel leren)
        1. Impliciet naar explisiet
        2. In taak of tekeningen uitdrukken wat door socialisatie duidelijk is geworden
        3. Dialoog of reflectie op het eigen handelen
        4. Maken van modellen, theorien enz.
      5. Combineren (rationeel leren)
        1. Expliciet naar expliciet
        2. Vinden van nieuwe combinaties
        3. Ontdekken van synergieen door bestaande bodies of knowledge samen te voegen
        4. Reconfigureren van kennis door die anders te sorteren en te rubriceren
      6. Internaliseren (empirisch & rationeel leren)
        1. Expliciet naar impliciet
        2. Investeren in ervaring door voordurend varianten van hetzelfde te doen
        3. Vergroten van de operationele efficiency van denken en handelen
      7. Vanwege de korte wordende halfwaardetijd geldt: Hoe nauwkeuriger en vollediger de te delen kennis gexternaliseerd wordt, hoe minder relevant deze informatie zal zijn
      8. Is geexpliciteerde kennis meer waard dan impliciete kennis?
        1. Wetenschap: weinig explicitering, kleine variantie in de betekenistoekenning
        2. Kunst: Veel explicitering, grote variatie in de kennistoekenning
        3. Natuur: weinig explicitering, grote variantie in de betekenistoekking
        4. Liefde: Weinig explicitering, kleine variantie in de betekenistoekenning
    5. Collectief leren
      1. Collectief van mensen probeert samen eenzelfde domein van kennis te ontwikkelen
      2. Resultaten van een proces kunnen indivudieel sterk verschillen
      3. Shared mental models
        1. Overgrote deel van het collectief heeft in grote lijnen congruente resultaten
        2. Er ontstaat synergie - vooruitgangsnelheid neemt toe
      4. Bij aanvang van dit proces is er een verschil in de I E V en A
      5. Differentiatie in manieren van waarnemen en interpreteren
    6. Instrumenten voor leren en verspreiden van kennis
      1. Community of Practice
      2. After action review - samen leren van sucessen en mislukkingen
        1. Wat had er moeten gebeuren
        2. Wat is er werkelijk gebeurd
        3. Waarom waren er verschillen
        4. Wat kunnen we van deze ervaring leren
      3. Intervisie
        1. Methode om bepaalde themas in een klein groepje uit te diepen
        2. Inzicht krijgen in eigen leer- en denkproces
        3. Deelnemer brengt probleem in. Andere helpen hem de oplossing voor zijn situatie te vinden, door het stellen van de juiste vragen (spiegel voorhouden)
    7. Lerende organisatie
      1. Organisatie waar collectief leren toegepast wordt dat gericht is op het behalen van een doel of ideaal van die organisatie
      2. Noodzakelijke competenties (garvin, 1993) voor een lerende organisatie
        1. Systematic problem solving - routinematig aan de orde zijnde problemen modeleren met bekende technieken
        2. Experimentation with new approaches - routinematig zoeken naar nieuwe technologien en werkwijzen
        3. Learning from own experience and past history - lessen uit succesen en falen kort opschrijven en doorgeven aan de rest van de organisatie
        4. Learning from experience and best practices from others - leren van andere bedrijven en inzichten van externe deskundigen
        5. Transferring knowledge over the organization quickly - nieuwe kennis intern snel en breed delen
  6. Geforceerde dichotomie
    1. Professional
      1. Breedgedragen of ontwikkelde beroepscode
      2. Regelen zelf de toelating van nieuwe profs
      3. Gespecialiseerde praktijkopleiding
    2. Kenniswerker
      1. Iemand waar productiefactor kennis het belangrijkst voor is
      2. Moet voor het uitoefenen van zijn beroep relatief veel leren
      3. Taakafhankelijke kennis heeft een lage halfwaardetijd
    3. R-Prof
      1. Definitie
        1. Dominant routinematig werkend
        2. Overtreft normen en standaarden
        3. Efficient en geconcentreerd
        4. Ontwikkeld patronen
        5. 80-85% van de kenniswerkerspopulatie
      2. Pigeon holding (Perrow 1970)
        1. Probleem catagoriseren en een standaardoplossing toepassen
        2. Complexe situatie vereenvoudigen en dan standaardiseren
        3. R-profs kunnen problemen definieren in termen van de oplossingen die ze kunnen bieden
      3. Overadaptatie
        1. Te vaak regels toepassen zodat deze losraakt van de kennis die aan deze regels ten grondslag ligt
        2. Leidt tot defensive routine - Toegevoegde waarde aantonen door aan te toenen dat je voor bepaalde opdrachten bent gevraagd
      4. Wanneer de R-prof zijn pigeon holding inpakt door defensive routines, is hij nog minder in staat state-of-the-art kennis te accomoderen
      5. Skilled incompetence (Argyris, 1977)
        1. Veel kennis op een gebied wat nu obsoleet of reduntant is geworden
        2. Heel goed zijn in het verkeerde
        3. Heel efficient maar totaal niet effectief
    4. I-Prof
      1. Definitie
        1. Dominant innoverend en improviserend
        2. Maakt informatie
        3. Doorbreekt patronen
        4. 15-20% van de kenniswerkerspopulatie
      2. Gekenmerkt door het vermogen te innoveren
      3. Geen last van de halfwaardetijd - Genereren nieuwe kennis die het verouderde vervangt
      4. Vergelijkbare vragen op andere manieren beantwoorden
      5. Kort-cyclisch en reflecteren op alles wat ze doen
        1. Reflecteren op wat goed gaat
        2. Ontdekken van patronen op grond waarvan zijn verwachtingen koesteren
        3. Deze patronen doorbreken leidt tot innovaties
        4. Hiertoe dient een experiment voor te worden vormgegeven
          1. Creatief proces
          2. Resultaat is iets werkelijk nieuws
          3. Bezinnen en nadenken over uitgangspunten van handelen en redeneren
      6. Continue verbeterslag
        1. Reflective practioning (Schon)
        2. Patroonherkenning
        3. Patroondoorbreking
    5. Proces
      1. Begin
        1. In het begin van iedere loopbaan is iedereen deels R-prof en deel I-prof
        2. Later komt er een differentiatie
      2. Meesters
        1. Een meester kan op hoge leeftijd nog steeds state-of-the-art kennis bezitten
        2. Hij blijft weten of kunnen omdat hij craetief is en geleerd heeft te leren
        3. De ontwikkelingssnelheid van het betreffende kennisgebeid heeft gen negatieve invloed op zijn prestaties
        4. Meesters zijn immuun voor de halfwaardetijd van kennis
      3. Productiviteit kenniswerker
        1. T-profiel wordt nagestreeft
          1. Gespecialiseerd en breed georienteerd
          2. Mits beperkt tot twee of die vakgebieden
          3. Word serieus genomen door een profsional maar kan praten met veel mensen
        2. Een overmaat aan specialisatie leidt tot minder effectieve bijdragen aan de gewenste processen
        3. Idealiter constant bezig binnen drie vakgebieden met een grote variatie van onderwerpen
        4. 6 voorwaardes van Drucker (1999) voor maximale productiviteit onder kenniswerkers
          1. Wat is de taak die moet worden gedaan?
          2. Autonoom --> moeten zichzelf managen
          3. Voortdurende vernieuwing nastreven
          4. Kenniswerker moet leren en onderwijzen
          5. Gaat niet om kwantiteit maar om kwaliteit
          6. Vanuit het management moet hij een asset zijn ipv een kostenpost
        5. Productiviteit van een fabrieksmedewerker is 50x zo groot geworden
        6. Productiviteit van een kennismedewerker is nauwelijks toegenomen
        7. Taken zijn over de tijd complexer geworden
    6. Kenniskloof
      1. Meester gezel en leerling
      2. Meester en gezel begrijpen elkaar, gezel en leerling begrijpen elkaar
      3. Kenniskloof (data en info) tussen deze partijen kan worden overbrucht
      4. Voor de meester is het lastig zijn kennis voldoende expliciet te maken