-
Persoonlijke gegevens, gezin, familie, vrienden
-
De familie La famille
-
Nl
- de familiereünie(s)
- het grote gezin(nen)
- het enige kind(eren)
- de peter(s)
- de meter(s)
- de halfzus(sen)
- de halfbroer(s)
- de stiefzus(sen)
- de stiefbroer(s)
- de stiefvader(s)
- de stiefmoeder(s)
- het kleinkind (de kleinkinderen)
- de zoon (zonen)
- de dochter(s)
- het kind (de kinderen)
- de man(nen)
- de vrouw(en)
- de nicht(en)
- de neef (neven)
- de broer(s)
- de zus(sen)
- de tante(s)
- de oom(s)
- de vader(s)
- de moeder(s)
- de grootvader(s)
- de grootmoeder(s)
- de opa (opa's)
- de oma (oma's)
-
Fr
- la réunion de famille
- la famille nombreuse
- l'enfant unique
- le parrain
- la marraine
- la demi-soeur
- le demi-frère
- la fille du beau-père
- le fils du beau-père
- le beau-père
- la belle-mère
- le petit-enfant
- le fils
- la fille
- l'enfant
- l'homme
- la femme
- la nièce
- le neveu
- le frère
- la soeur
- la tante
- l'oncle
- le père
- la mère
- le grand-père
- la grand-mère
- le grand-père
- la grand-mère
-
De identiteit L'identité
-
Nl
- de naam (namen)
- de voornaam (voornamen)
- de leeftijd(en)
- de woonplaats(en)
- de geboortedatum(s) (-data)
- de geboorteplaats(en)
- het adres(sen)
- het telefoonnummer(s)
- het e-mailadres(sen)
- het gsm-nummer(s)
- gescheiden zijn
- getrouwd zijn
- de nationaliteit(en)
- de godsdienst(en)
- de levensopvatting(en)
- de katholiek(en)
- de boeddhist(en)
- de hindoe(s)
- de moslim(s)
- de vrijzinnige(n)
-
Fr
- le nom
- le prénom
- l'âge
- le lieu d'habitation
- la date de naissance
- le lieu de naissance
- l'adresse
- le numéro de téléphone
- l'adresse électronique
- le numéro de GSM
- être divorcé(e)
- être marié(e)
- la nationalité
- la religion
- la conception de la vie
- le catholique
- le bouddhiste
- l'hindouiste (hindou)
- le musulman
- le libre penseur
-
Het uiterlijk L'aspect physique
-
Nl
- het gezicht(en)
- het oog (ogen)
- het oor (oren)
- de neus (neuzen)
- de mond(en)
- de snor(ren)
- de baard(en)
- het haar
- de wang(en)
- de bril(len) - de zonnebril(len)
- de oorring(en)
- de wenkbrauw(en)
- de tand(en)
- groot (grote)
- dik (dikke)
- oud(e)
- lang(e)
- klein(e)
- slank(e)
- jongle)
- kort(e)
- mooi(e)
- lelijk(e)
- mollig(e)
-
Fr
- le visage
- "oeil (les yeux)
- l'oreille (les oreilles)
- le nez
- la bouche
- la moustache
- la barbe
- les cheveux
- la joue
- les (paires de) lunettes - les lunettes solaires
- la boucle d'oreille
- le sourcil
- la dent
- grand
- gros
- vieux
- long
- petit
- élancé
- jeune
- court
- beau
- laid
- potelé
-
Het karakter Le caractère
-
Nl
- streng(e)
- vriendelijk(e)
- sportief (sportieve)
- dom(me)
- grappig(e)
- blij(e)
- lui(e)
- aandachtig(e)
- zorgvuldig(e)
- gezond(e)
- nerveus (nerveuze) // zenuwachtig(e)
- tevreden
- aardig(e), leuk(e)
- lief (lieve)
- dynamisch(e)
- slim(me)
- ernstig(e)
- boos (boze)
- ijverig(e)
- verstrooid(e)
- slordig(e)
- ziek(e) al
- kalm(e)
- verdrietig(el, bedroefd(e)
- verlegen
- zelfverzekerd(e)
- goedgehumeurd(e) // goedgezind (Belg.)
- slechtgehumeurd(e) // slechtgezind (Belg.)
- zelfstandig(e) // onafhankelijk(e) // autonoom(-ome)
- verantwoordelijk(e)
-
Fr
- sévère
- amical
- sportif
- bête
- comique
- content
- paresseux
- attentif
- soigneux
- en bonne santé
- nerveux
- content
- sympathique, charmant
- gentil
- dynamique
- intelligent
- sérieux
- fâché
- travailleur
- distrait
- désordonné
- malade
- calme
- triste
- timide, embarrassé
- sûre de soi, confiant
- de bonne humeur
- de mauvaise humeur
- indépendant
- responsable
-
De kleren Les vêtements
-
Nl
-
Gewoon
- de jurk(en)
- de rok
- het pak(ken)
- het vest(en)
- de jeans, de spijkerbroek(en)
- het hemd(en)
- het T-shirt(s)
- het badpak(ken)
- de zwembroek (en)
- de zomerjurk(en)
- de zonnebril
- de schoen(en)
- de skischoen(en)
- de sportschoen(en)
-
Winterkleren
- de winterjas(sen)
- de handschoen(en)
- de sjaal(s)
- de muts(en)
- de anorak(s), het windjack(s)
- de trui(en)
- het windjack met ritssluiting
- strepen op de mouwen
- het sweatshirt met V-hais
- het T-shirt met kap
- de klompen
- de zomerschoenen met veters
- de sandalen met dikke zolen
- de tweekleurige sportschoenen
- het polohemd(en)
- de broek met grote zakken opzij
- de lange rok(ken)
- het T-shirt met print
- de trui met rolkraag
- het mouwloze windjack met kap en ritssluiting
- de leren laars (Iaarzen)
- het overhemd
-
Fr
-
Ordinaires
- la robe
- la jupe
- le costume
- le gilet (d'un costume)
- le jeans
- la chemise
- le T-shirt
- le maillot de bain
- le slip de bain
- la robe d'été
- les lunettes de soleil
- la chaussure
- la chaussure de ski
- la chaussure de sport
-
D'hiver
- la veste d'hiver
- le gant
- l'écharpe
- le bonnet
- l'anorak
- le pull
- la veste coupe-vent avec fermeture éclair
- des lignes sur les manches
- le sweat-shirt avec col en V
- le t-shirt à capuchon
- les sabots
- les chaussures d'été à lacets
- les sandales à semelles compensées
- les chaussures de sport bi-colores
- le polo
- le pantalon avec des poches sur les côtés
- la longue jupe
- le t-shirt avec motif
- le pull à col roulé
- la veste coupe-vent sans manche avec capuchon et fermeture éclair
- la botte en cuir
- la sur-chemise
-
De dieren Les animaux
-
Nl
-
Huisdieren
- de kat (katten)
- de hond (honden)
- de kanarie(s)
- de cavia (cavia's)
- de schildpad (schildpadden)
- de goudvis (goudvissen)
-
Wilde dieren
- de beer (beren)
- de slang(en)
- de tijger(s)
- de haai(en)
- de giraf (giraffen)
- de spin (spinnen)
-
Boerderijdieren
- het paard(en)
- de eend(en)
- het schaap (schapen)
- de koe (koeien)
- het varken(s)
- het konijn(en)
-
Fr
-
domestiques
- le chat
- le chien
- le canari
- le cobaye
- la tortue
- le poisson rouge
-
sauvages
- l'ours
- le serpent
- le tigre
- le requin
- la girafe
- l'araignée
-
de la ferme
- le cheval
- le canard
- le mouton
- la vache
- le cochon
- le lapin
-
De beroepen Les professions
-
Nl
- de architect(en)
- de tuinman(nen) (de tuinlieden, de tuinlui)
- de kelner(s}
- de ingenieur(s)
- de kapper(s). de kapster(s)
- de mecanicien(s}
- de schilder(s)
- de verpleger(s). de verpleegster(s)
- de kok(ken), de kokkin(nen)
- de dierenarts(en)
- de leraar (Ieraars of leraren). lerares(sen)
- de journalist(e)
- de verkoper(s}, de verkoopster(s)
- de poetsvrouw(en)
- de timmerman (timmerlieden, timmerlui)
- de informaticus (informatici)
- de tandarts(en)
- de brandweerman(nen) (brandweerlieden)
- de vertegenwoordiger(s). de vertegenwoordigster(s)
- de gepensioneerde(n}
- de werkzoekende(n)
- de tekenaar(s). de tekenaarster(s} / tekenares(sen)
- de graficus (grafici)
- de bediende(n)
- de arts(en)
- de chirurg(en}
- de zakenman(nen} (zakenlieden, zakenlui)
- de kleuterleidster(s)
- de onderwijzer(s), de onderwijzeres(sen}
- de huisvrouw(en}
- de advocaat (advocaten). de advocate(s}
- de notaris(sen)
- de metselaar(s), de metselaarster
- de schrijnwerker(s). de schrijnwerkster(s)
- de werkman (werklieden, werklui)
- de opbouwwerker(s). de opbouwwerkster(s)
- de hulpverlener(s). de hulpverleenster(s), de medewerker(s}, de medewerkster(s)
- aanwerven
- de vacature(s}
- solliciteren
- de arbeidsovereenkomst(en)
- aan de slag gaan
-
Fr
- l'architecte
- le jardinier
- le serveur
- l'ingénieur
- le coiffeur, la coiffeuse
- le mécanicien
- le peintre
- l'infirmier, l'infirmière
- le cuisinier, la cuisinière
- le vétérinaire
- le professeur (masculin/féminin)
- le (la) journaliste
- le vendeur, la vendeuse
- la femme d'ouvrage
- le charpentier
- l'informaticien
- le dentiste
- le pompier
- le représentant, la représentante
- le pensionné
- le demandeur d'emploi
- le dessinateur, la dessinatrice
- le/la graphiste
- l'employé(e)
- le médecin
- le chirurgien
- l'homme d'affaires
- l'institutrice maternelle
- l'instituteur, l'institutrice
- la femme au foyer
- l'avocat, l'avocate
- le notaire
- le maçon, la maçonne
- le menuisier, l'ébéniste
- l'ouvrier
- l'assistant social, l'assistante sociale
- le collaborateur, la collaboratrice
- engager
- l'emploi vacant
- poser sa candidature
- le contrat de travail
- se mettre à l'ouvrage
-
Woning, woonomgeving
-
De woning L'habitation
-
NL
- het huis (huizen)
- de rijtjeswoning(en)
- het flatgebouw(en)
- de flat(s) Il het appartement(en)
- de boerderij(en)
- de trapgevel(s)
- de benedenverdieping(en)
- de hal(len)
- de trap(pen)
- het toilet(ten)
- de kamer(s)
- de woonkamer(s)
- de keuken(s)
- de eethoek(en)
- de koer(en), de binnenplaats(en)
- de 1ste verdieping
- de badkamer(s)
- het bureau(s)
- de slaapkamer(s)
- de 2de verdieping
- de zolder(s)
- de kelder(s)
- de gastenkamer(s)
- de garage(s)
- de tuin(en)
-
Fr
- la maison
- la maison de rangée
- l'immeuble à appartements
- l'appartement
- la ferme
- la façade à escaliers
- le rez-de-chaussée
- le hall
- l'escalier
- les toilettes
- la pièce
- la pièce de séjour (living)
- la cuisine
- le coin à manger
- la cour intérieure
- le 1er étage
- la salle de bains
- le bureau
- la chambre à coucher
- le 2éme étage
- le grenier
- la cave
- la chambre d'amis
- le garage
- le jardin
-
Het meubilair Le mobilier
-
NL
- het bed(den)
- de wandkast(en)
- het rek(ken)
- de boekenkast(en)
- de nachttafel(s)
- de tafel(s)
- de stoel(en)
- de bank(en)
- de poster(s)
- het raam (ramen)
- de muur (muren)
- de vloerbekleding(en)
- het gordijn(en)
- de computer(s)
- het televisietoestel(len)
- de oven(s)
- de kookplaat (kookplaten)
- de vaatwasmachine(s)
- de wasmachine(s)
- de stofzuiger(s)
- de koelkast(en)
-
Fr
- le lit
- l'armoire murale
- l'étagère
- la bibliothèque
- la table de nuit
- la table
- la chaise
- le banc
- le poster
- la fenêtre
- le mur
- le revêtement de sol
- le rideau
- l'ordinateur
- le téléviseur
- le four
- la plaque chauffante
- le lave-vaisselle
- la machine à laver
- l'aspirateur
- le frigo
-
De woonomgeving Le voisinage
-
NL
- de buurman (buurlieden), de buurvrouw(en)
- de buren
- de buurt(en)
- de woonwijk(en)
- de achterstandswijk(en)
- het dorp(en)
- de stad (steden)
- de streek (streken)
- de buurtwinkel(s)
- gezellig(e)
- druk(ke)
- interessant(e)
- rustig(e)
- saai(e)
- levendig(e)
- veilig(e)
- onveilig(e)
- netjes
- doodsvervelend(e)- oervervelend(e)
- aangenaam (-name)
- lawaaierig(e)
- de maatschappij(en), de samenleving
- de gemeente(gemeenten of gemeentes)
- het gemeentebestuur (-besturen)
- de gemeentelijke/stedelijke jeugddienst(en)
- het jeugdcentrum(-trums of -tra),het jongerenlokaal (-lokalen)
-
Fr
- le voisin, la voisine
- les voisins
- le quartier
- le quartier où l'on vit
- le quartier défavorisé
- le village
- la ville
- la région
- le magasin de quartier
- agréable
- animé
- intéressant
- calme
- ennuyeux
- vivant, animé
- sûr, en sécurité
- en insécurité
- propre, en ordre
- ennuyeux (à mourir), assommant, barbant
- agréable
- bruyant
- la société
- la commune
- la municipalité
- le service communal de ka jeunesse
- la maison des jeunes, le local des jeunes
-
Het milieu L'environnement
-
NL
- de aarde
- de aardbol
- de aardoppervlakte
- de oceaan (oceanen)
- de berg(en)
- de pool (polen)
- de overbevissing
- de ozonlaag (-Iagen)
- de luchtvervuiling
- al het broeikaseffect
- de olievoorraad (voorraden)
- de grondstof(fen)
- de energiebron(nen)
- het oerwoud(en)
- de houtkap(pen)
- ontbossen
- bomen kappen
- opwarmen
- de overstroming(en)
- de droogte
- de voedselketen
- recycleren
- afval sorteren
-
Fr
- la terre
- le globe terrestre, la terre, le monde
- la surface terrestre
- l'océan
- la montagne
- le pôle
- la sur-pêche
- la couche d'ozone
- la pollution de l'air
- l'effet de serre
- la réserve de pétrole
- la matière première
- la source d'énergie
- la forêt vierge
- la coupe (de bois), l'exploitation forestière
- déboiser
- abattre des arbres
- réchauffer
- l'inondation
- la sécheresse
- la chaîne alimentaire
- recycler
- trier les déchets
-
De wereldproblematiek La problématique mondiale
-
NL
- de vrijheid
- de onverdraagzaamheid
- de macht
- de oppervlakkigheid
- de oneerlijkheid
- de kindermishandeling
- de milieuvervuiling
- de oorlog (oorlogen)
- de verliefdheid
- het geweld
-
Fr
- la liberté
- l'intolérance
- le pouvoir
- la superficialité
- la malhonnêteté
- le mauvais traitement d'enfants
- la pollution
- la guerre
- l'amour
- la violence
-
Alledaagse leven
-
De dagelijkse activiteiten Les activités quotidiennes
-
NL
- opstaan
- ontbijten
- zich wassen
- het lunchpakket klaarmaken
- naar school vertrekken
- naar huis terugkomen
- vrienden opbellen
- brieven schrijven
- naar de bioscoop gaan
- naar het pretpark gaan
- de stad bezoeken
- naar het bos fietsen
- naar het strand gaan
- vrienden bezoeken
- aan sport doen
- met de computer spelen
- naar de videoclub gaan
- naar de kermis gaan
- naar een film kijken
- thuisblijven
- op het plein skaten
- een video huren
- naar het centrum gaan
- vrienden opbellen
- een feest organiseren/bouwen
- mopjes vertellen
- naar het zwembad gaan
-
Fr
- se lever
- déjeuner
- se laver
- préparer le pique-nique
- partir à l'école
- revenir à la maison
- téléphoner à des amis
- écrire des lettres
- aller au cinéma
- aller au parc d'attraction
- visiter la ville
- aller à vélo au bois
- aller à la plage
- rendre visite à des amis
- faire du sport
- jouer sur l'ordinateur
- aller au vidéoclub
- aller à la foire
- regarder un film
- rester à la maison
- faire du skateboard sur la place
- louer une vidéo
- aller au centre-ville
- téléphoner à des amis
- organiser une fête
- raconter des blagues
- aller à la piscine
-
De klusjes Les tâches domestiques
-
NL
- de kamer opruimen
- de auto wassen
- grasmaaien
- schoenen poetsen
- het bed opmaken
- afwassen
- de tafel afruimen
- de tafel dekken
- stofzuigen
- boodschappen doen
- de hond uitlaten
- glas naar de container brengen
- de garage, de zolder opruimen
- eten klaarmaken
- kleren strijken
- de kooi van de cavia schoonmaken
- brood gaan kopen
- de afwasmachine/de vaatwasmachine leegmaken
- de bloemen water geven
- op de kleine broer/zus passen
- het tuinafval opruimen
- een krantenwijk hebben
- reclame en folders bezorgen / verspreiden / rondbrengen
- helpen bij het sorteren van goederen
- aan tafel bedienen
- de haag snoeien
- onkruid uittrekken
- schoonmaken
- stofzuigen (stofzuigde - gestofzuigd
-
Fr
- ranger la chambre
- laver la voiture
- tondre l'herbe
- cirer des chaussures
- faire le lit
- faire la vaisselle
- débarrasser la table
- mettre la table
- aspirer
- faire les courses
- sortir le chien
- porter du verre au conteneur
- ranger le garage, le grenier
- préparer à manger
- repasser des vêtements
- nettoyer la cage du cobaye
- aller acheter du pain
- vider le lave-vaisselle
- arroser les fleurs
- veiller sur le petit frère/la petite soeur
- évacuer les déchets du jardin
- faire une tournée de journaux (dans un quartier)
- distribuer des publicités et des dépliants
- aider à trier des marchandises
- servir à table
- tailler la haie
- arracher les mauvaises herbes
- nettoyer
- aspirer
-
Vakantie en vrijetijdsbestedingen
-
De hobby's, de vrijetijdsbestedingen Les hobbies, les loisirs
-
NL
- strips lezen
- postzegels verzamelen
- tekenen
- schilderen
- juwelen maken
- modelbouwen
- knutselen
- praten/kletsen
- wandelen
- koken
- tv-kijken
- schrijven/pennen
- muziek beluisteren
- vogels bekijken
- computeren
- steden bezoeken
- slapen
- vrienden uitnodigen
- vrienden opbellen
- winkelen
-
Fr
- lire des BD
- collectionner des timbres
- dessiner
- peindre
- faire des bijoux
- construire des maquettes
- bricoler
- parler/papoter
- se promener
- cuisiner
- regarder la TV
- écrire
- écouter de la musique
- observer les oiseaux
- jouer sur l'ordinateur
- visiter des villes
- dormir
- inviter des amis
- téléphoner à des amis
- faire achats, faire du shopping
-
De sporten Les sports
-
NL
- zwemmen
- dansen
- vissen
- joggen
- roeien
- voetballen
- tennissen
- skiën
- skaten
- skeeleren
- schaatsen
- duiken
- paardrijden
- fietsen
- surfen
- turnen
- zeilen
- klimmen
- mountainbiken
- het zwempak(ken)
- het ijs
- de piste(pistes, pisten)
- de turnzaal (-zalen)
- de surfplank(en)
- de zeilboot (-boten)
- de sporthal(len)
- de skateramp(en)
-
Fr
- nager
- danser
- pêcher
- faire du jogging
- faire du canoë
- jouer au football
- jouer au tennis
- skier
- faire du skateboard
- faire du roller
- patiner
- faire de la plongée
- faire du cheval
- faire du vélo
- faire du surf
- faire de la gymnastique
- faire de la voile
- faire de l'escalade
- faire du V.T.T.(vélo tout-terrain)
- le costume de bain
- la glace
- la piste
- la salle de gym
- la planche à voile
- le voilier
- le hall de sport
- la rampe de skate
-
De computer L'ordinateur
-
NL
- de computer(s)
- de diskette(s). de floppydisk(s)
- de drive(s)
- de cd-rom(s)
- de printer(s)
- het toetsenbord(en)
- het stopcontact(en)
- de knop(pen)
- de schakelaar(s)
- de stekker(s)
- het scherm(en)
- de muis (muizen)
- klikken op
- dubbelklikken op
- installeren
- openen
- sluiten
- drukken op
- Zet de computer aan!
- Installeer Word.
- Selecteer het icoontje met de muis.
- Selecteer met je toetsen .
- Druk op Enter.
- Druk pagina 11 af.
-
Fr
- l'ordinateur
- la disquette
- le drive
- le cd-rom
- l'imprimante
- le clavier
- la prise
- le bouton
- l'interrupteur
- la fiche
- l'écran
- la souris
- cliquer sur
- cliquer deux fois sur
- installer
- ouvrir
- fermer
- appuyer sur
- Allume ton ordinateur.
- Installe Word.
- Sélectionne une icône avec la souris.
- Choisis avec tes touches.
- Appuie sur Enter.
- Imprime la page 11.
-
Aan zee A la mer
-
NL
- het strand(en)
- de/het duin(en)
- de zee(ën)
- de golf (golven)
- de golfbreker(s)
- de vuurtoren(s)
- de pier(en)
- de strandcabine(s)
- de strandstoel(en)
- het windscherm(en)
- de luchtmatras(sen)
- de vlag(gen)
- het zandkasteel(-kastelen)
- de redder(s), de redster(s)
- de meeuw(en)
- de vlieger(s)
- de garnaal (-nalen)
- de zeester(ren)
- de krab(ben)
- de kwal(len)
- de emmer(s)
- het schepje(s)
- de boei(en)
- de baddoek(en)
- de zonnebrandcrème(s)
- zonnebaden
- zandkastelen bouwen
- mosselen plukken
- langs het strand, op de dijk wandelen
- beachvolleybal spelen
- strandvoetbal spelen
- lekker op een terras je zitten
- gewoon niets doen
- een billenkar of een fiets huren
- een geleide strandwandeling maken
- naar het vuurwerk kijken
- naar het lu na park gaan
- minigolf spelen
- langs de haven wandelen en de boten bekijken
-
Fr
- la plage
- la dune (les dunes)
- la mer
- la vague
- le brise-lames
- le phare
- l'estacade
- la cabine de plage
- la chaise longue
- le paravent
- le matelas pneumatique
- le drapeau
- le château de sable
- le sauveteur
- la mouette
- le cerf-volant
- la crevette
- l'étoile de mer
- le crabe
- la méduse
- le seau
- la petite pelle
- la bouée
- le drap de bain
- la crème solaire
- prendre un bain de soleil
- construire des châteaux de sable
- ramasser des moules
- se promener le long de la plage ou sur la digue
- jouer au volley-bal de plage
- jouer au football de plage
- s'asseoir à une terrasse
- simplement ne rien faire
- louer un cuistax ou un vélo
- faire une promenade guidée sur la plage
- regarder le feu d'artifice
- aller au luna-parc
- jouer au mini-golf
- se promener le long du port et regarder les bateaux
-
Vervoermiddelen
-
De vervoermiddelen Les moyens de transport
-
NL
- de bus(sen), met de bus
- met de ... (+ vervoermiddel)
- de boot (boten)
- de auto (auto's), de wagen(s)
- de fiets(en), met de fiets
- de tram(s)
- de metro('s)
- de bromfiets(en)
- de motorfiets(en)
- de tandem(s)
- de vrachtwagen(s)
- de bestelwagen(s)
- de trein(en)
- de voet(en), te voet
- het vliegtuig(en)
- de taxi (taxi's)
- trappen
- rijden
- reizen
- het station(s)
- de bushalte(-n of -s)
- de chauffeur(s)
- de garage(s)
- de luchthaven(s)
- de haven(s)
- de fietsenstalling(en)
- het abonnement(en)
- het vervoermiddel(en)
- een afstand afleggen
- de verkeersveiligheid
- de zwakke weggebruiker
- de fietser(s)
- de voetganger(s)
- de bestuurder(s), de bestuurster(s)
- de vrachtwagenbestuurder(s)
- de automobilist(en) (=man)
- de automobiliste(n) (=vrouw)
- in de file staan
- reizen
- met de auto brengen / halen
- het openbaar vervoer (gebruiken)
- de stoep(en)
- het fietspad (-paden)
- het zebrapad (op het zebrapad oversteken)
- het verkeerslicht(en)
- de fietshelm(en)
- de gordel (dragen - vastmaken - omdoen)
- zich verplaatsen
- de medereiziger(s)
-
Fr
- le bus, en bus
- en ... (+ moyen de transport)
- le bateau
- la voiture
- le vélo, à vélo
- le tram
- le métro
- le vélomoteur
- la moto
- le tandem
- le camion
- la camionnette
- le train
- le pied, à pied
- l'avion
- le taxi
- pédaler
- rouler
- voyager
- la gare
- l'arrêt de bus
- le chauffeur
- le garage
- l'aéroport
- le port
- le hangar à vélo
- l'abonnement
- le moyen de transport
- parcourir une distance
- la sécurité routière
- l'usager faible
- le cycliste
- le piéton
- le conducteur, la conductrice
- le chauffeur de camion
- l'automobiliste (masculin/féminin)
- l'automobiliste (masculin/féminin)
- être dans les embouteillages
- voyager
- conduire / aller chercher en voiture
- les transports en commun
- le trottoir
- la piste cyclable
- le passage piéton
- le feu de circulation
- le casque pour cycliste
- la ceinture (porter - attacher)
- se déplacer
- le compagnon de voyage
-
De landen Les pays
-
NL
- Afghanistan
- Aigerije
- België
- Canada
- China
- Denemarken
- Duitsland
- Engeland
- Frankrijk
- Griekenland
- Groot-Brittannië
- Hongarije
- lerland
- Italië
- Japan
- Luxemburg
- Marokko
- Nederland
- Portugal
- Spanje
- Turkije
- de Verenigde Staten
-
Fr
- l'Afghanistan
- l'Algérie
- la Belgique
- le Canada
- la Chine
- le Danemark
- l'Allemagne
- l'Angleterre
- la France
- la Grèce
- la Grande-Bretagne
- la Hongrie
- l'Irlande
- l'Italie
- le Japon
- le Luxembourg
- le Maroc
- les Pays-Bas
- le Portugal
- l'Espagne
- la Turquie
- les États-Unis
-
Menselijke relaties
-
Omgaan met anderen Fréquenter les autres
-
NL
- Groeten
- Hoi! (in Nederland)
- Hallo!
- Dag allemaal!
- Bedanken
- Hartelijk bedankt.
- Dankjewel.
- Bedankt voor het leuke weekend in Vlaanderen!
- Uitnodigen
- Kom je ook?
- Ben je zaterdag vrij?
- Ga je mee naar het feest?
- Instemmen
- Afgesproken!
- Akkoord!
- Ik ga akkoord met jou.
- Het met iemand oneens zijn
- Nee, hoor!
- Feliciteren
- Proficiat!
- Proficiat! Je bent de beste!
- Gefeliciteerd met ...
- Gefeliciteerd met je rijbewijs!
- Wensen
- Ik wens je veel sucees.
- Veel sucees!
- Het allerbeste in 200 ...
- Veel geluk met je nieuwe huis.
- Word snel beter! Veelliefs!
- Inlichtingen vragen
- Weet u soms ... ?
- Zich verontschuldigen
- Excuseer me!
- Sorry! Ik had u niet gezien!
- Het spijt me zeer.
- Innige deelneming
-
Fr
- Saluer
- Salut! (aux Pays-Bas)
- Salut!
- Bonjour tout le monde !
- Remercier
- Merci cordial.
- Merci bien.
- Merci pour le chouette week-end en Flandre!
- Inviter
- Viens-tu aussi ?
- Es-tu libre samedi?
- Viens-tu à la fête?
- Marquer son accord
- Convenu!
- D'accord!
- Je suis d'accord avec toi.
- Marquer son désaccord
- Non, (tu sais) !
- Féliciter
- Félicitations!
- Félicitations! Tu es le meilleur!
- Félicitations pour ...
- Félicitations pour ton permis de conduire!
- Souhaiter
- Je te souhaite beaucoup de succès.
- Bonne chance!
- Que tout aille pour le mieux en 200 ...
- Beaucoup de bonheur dans ta nouvelle maison.
- Guéris vite! Amitiés!
- Demander un renseignement
- Savez-vous par hasard ... ?
- Présenter des excuses
- Excusez-moi.
- Désolé(e) ! Je ne vous avais pas vu !
- Je regrette beaucoup.
- Sincères condoléances
-
Een mening uitdrukken /vragen Exprimer / demander un avis
-
NL
- Ik ga (niet) akkoord met jou.
- Ik ben het (niet) met je eens!
- Ik denk van weI.
- Afgesproken!
- Dat spreekt vanzelf.
- Dat klopt.
- Inderdaad.
- ln orde, juffrouw.
- Je hebt gelijk .
- ... , denk ik.
- ... , meen ik.
- ... , neem ik aan.
- ... , zie je?
- ... , ziet u?
- ... , vind ik.
- Hoe vind je mijn nieuwe trui?
- Wat vind je van mijn kamer?
- Slecht weer, vind je niet?
- Wat is je mening over de uitstap van zondag?
- Mooi weer vandaag, nietwaar?
-
Fr
- Je (ne) suis (pas) d'accord avec toi.
- Je (ne) suis (pas) du même avis que toi.
- Je pense bien.
- Entendu ! Convenu!
- Cela va de soi.
- C'est exact.
- En effet.
- C'est en ordre.
- Tu as raison.
- ... , je pense.
- ..., je pense.
- ..., je suppose.
- ... , tu vois?
- ..., voyez-vous?
- ... , je trouve .
- Comment trouves-tu mon nouveau pull ?
- Que penses-tu de ma chambre?
- Mauvais temps, tu ne trouves pas?
- Quel est ton avis à propos de l'excursion de dimanche?
- Beau temps aujourd'hui, n'est-ce pas?
-
De gevoelens Les sentiments
-
NL
- Ik voel me ...
- bedroefd
- vrolijk
- gelukkig
- ongelukkig
- verliefd
- jaloers
- lief
- gevoelig
- lui
- tevreden
- ontevreden
- serieus
- grappig
- onverschillig
- optimistisch
- pessimistisch
- sympathiek
- moedig
- enthousiast
- ontgoocheld
-
Fr
- Je me sens ...
- triste
- joyeux
- heureux
- malheureux
- amoureux
- jaloux
- gentil
- sensible
- paresseux
- content
- mécontent
- sérieux
- marrant
- indifférent
- optimiste
- pessimiste
- sympathique
- courageux
- enthousiaste
- déçu
-
De relaties Les relations
-
NL
- de vriend(en)
- de vriendin(nen)
- de hartsvriendin(nen)
- dikke vrienden
- een vriendje(s)
- een vriendinnetje(s)
- omgaan met
- gaan stappen
- uitgaan
- ruziemaken // ruziën
- iemand vertrouwen
- op iemand rekenen
- de eigenschap(pen)
- betrouwbaar (-bare)
- trouw(e)
- de indruk hebben dat ...
- benieuwd zijn naar .. ,
- verliefd zijn op, verliefd worden op
- iemand dumpen
- aandacht hebben voor
- invloed hebben op
- een gesprek aanknopen
- een praatje maken
- een lang gezicht zetten
- een grote mond tegen iemand opzetten
- begrip hebben voor
- zijn gevoelens uitdrukken
- niet lekker in zijn vel zitten
- met rust laten
- iemand verraden
- een geheim verklappen
- iemand op de hoogte brengen van
- aanvaard worden
- bij iemand te rade gaan
- met een probleem kampen
- in de knel zitten
- zijn hart luchten
- iemand buitensluiten, niet laten meedoen
- plagen
- pesten
- roddelen
- opgelucht zijn
- het meningsverschil
- iemand een steuntje in de rug geven
- iemand raad geven
- iemand uitlachen
- iemand aanmoedigen
-
Fr
- l'ami
- l'amie
- l'amie de coeur
- de grands amis
- un petit ami
- une petite amie
- fréquenter, s'entendre avec
- sortir (guindailler)
- sortir
- se disputer
- avoir confiance en quelqu'un
- compter sur quelqu'un
- caractéristique, caractère
- fiable, digne de confiance
- fidèle
- avoir l'impression que
- être curieux de savoir ...
- être amoureux de, tomber amoureux de
- laisser tomber quelqu'un
- avoir de l'attention pour
- avoir de l'influence sur
- engager une conversation
- bavarder
- tirer une drôle de tête
- élever le ton contre, engueuler quelqu'un
- avoir de la compréhension pour
- exprimer ses sentiments
- ne pas sentir bien dans sa peau
- laisser tranquille
- trahir quelqu'un
- trahir / dévoiler un secret
- informer quelqu'un de
- être accepté
- demander conseil à quelqu'un
- devoir faire face à un problème
- être dans le pétrin, dans ses petits souliers
- s'épancher, décharger son coeur
- exclure quelqu'un, ne pas le laisser participer
- tourmenter, taquiner
- enquiquiner, faire des misères
- cancane~jasersur
- être soulagé(e)
- la différence d'opinion
- donner un coup de pouce à quelqu'un
- conseiller quelqu'un
- rire, se moquer de quelqu'un
- encourager quelqu'un
-
De gedragingen Les comportements
-
NL
- langs elkaar heen leven
- op iemand rekenen
- een handje helpen
- aandacht hebben voor
- een beroep doen op iemand
- zaken bespreken
- verlangen naar
- de gemoedstoestand
- het gaat me niet aan
- begrip hebben voor
- (niet) lekker/goed in zijn vel zitten
- met rust laten
- stevig in zijn schoenen staan
- ergens een andere kijk op hebben
- uitlachen Il bespotten
- iemand raad geven
- het niet zien zitten
- iets doodzwijgen
- klachten weglachen
- beïnvloeden
- richtlijnen geven
- zich inzetten Il zijn best doen Il zich inspannen
- een taak op zich nemen
- afspreken
- het niet naar zijn zin hebben
- spijt van iets hebben
- aansporen, aanmoedigen
- bekendmaken
- zich aan de afspraken houden
- resultaten opleveren
- zijn mening uiten
- van mening verschillen (met iemand)
- toegeven Il ais waar of juist erkennen
- dwingen
- zich bedreigd voelen
- herrie maken
- gewend zijn aan (te)
- moeite doen
-
Fr
- se côtoyer (vivre en parallèle)
- compter sur quelqu'un
- donner un coup de main
- être attentif à
- faire appel à quelqu'un
- discuter
- désirer
- l'état d'âme
- cela ne me regarde pas
- avoir de la compréhension pour
- (ne pas) être bien dans sa peau
- laisser tranquille
- être sûr de son affaire
- voir quelque chose sous un autre jour
- se moquer de
- conseiller
- ne pas savoir comment s'en sortir
- taire, garder le silence sur
- ne pas prendre des plaintes au sérieux
- influencer
- donner des lignes directives
- se dépenser, se dévouer, s'efforcer de
- se charger d'une tâche
- convenir
- ne pas être satisfait
- regretter quelque chose
- stimuler, encourager
- faire connaître, communiquer
- tenir parole
- apporter des résultats
- exprimer son avis
- avoir des opinions divergentes
- admettre, reconnaître
- obliger, forcer
- se sentir menacé
- faire du tapage
- être habitué (à)
- se donner la peine
-
Gezondheid en welzijn
-
De lichaamsdelen Les parties du corps
-
NL
- het lichaam (lichamen)
- het hoofd(en)
- het voorhoofd(en)
- de schouder(s)
- de borst(en)
- de buik(en)
- het been
- benen
- beenderen
- de dij(en)
- de knie(ën)
- de enkel(s)
- de hiel(en)
- de voet(en)
- de teen (tenen)
- de rug(gen)
- de nek(ken)
- de arm(en)
- de elleboog (-bogen)
- de hand(en)
- de vinger(s)
- de pols(en)
- het middel(s), de taille(s)
- het achterste(n)
- het gezicht(en)
- het haar (de haren)
- de ogen (het oog)
- de wenkbrauw(en)
- de wimper
- het oor (oren)
- de neus (neuzen)
- de mond(en)
- de tand(en)
- de lip(pen)
- de tong(en)
- de wang(en)
- de kin(nen)
- de keel (kelen)
-
Fr
- le corps
- la tête
- le front
- l'épaule
- la poitrine
- le ventre
- la jambe
- jambes
- os
- la cuisse
- le genou
- la cheville
- le talon
- le pied
- l'orteil
- le dos
- le cou
- le bras
- le coude
- la main
- le doigt
- le poignet
- la taille
- le derrière
- le visage
- les cheveux, le poil (les poils)
- les yeux (l'oeil)
- le sourcil
- le cil
- l'oreille
- le nez
- la bouche
- la dent
- la lèvre
- la langue
- la joue
- le menton
- la gorge
-
De klachten Les plaintes (les troubles)
-
NL
- Wat zijn de klachten?
- Ik voel me niet lekker.
- Ik heb keelpijn.
- Ik heb hoofdpijn.
- Ik heb buikpijn.
- Ik heb tandpijn/kiespijn.
- Ik heb oorpijn.
- Ik heb koorts.
- Ik heb oogpijn.
- Ik heb rugpijn.
- Mijn neus is verstopt.
- Mijn ne us loopt.
- Ik hoest veel.
- Ik geef over.
- Ik heb diarree.
- Ik ben verkouden .
- de verkoudheid
- de griep
- de keelontsteking
- de oorontsteking
- de blindedarmontsteking
- de bronchitis
-
Fr
- Quelles sont les plaintes?
- Je ne me sens pas bien.
- J'ai mal à la gorge.
- J'ai mal à la tête.
- J'ai mal au ventre.
- J'ai mal aux dents.
- J'ai mal à l'oreille.
- J'ai de la fièvre.
- J'ai mal aux yeux.
- J'ai mal au dos.
- J'ai le nez bouché.
- Mon nez coule.
- Je tousse beaucoup.
- Je vomis.
- J'ai la diarrhée.
- Je suis enrhumé.
- le refroidissement
- la grippe
- l'angine, la pharyngite
- l'otite
- l'appendicite
- la bronchite
-
De apotheek de_geneesmiddelen La pharmacie les_médicaments
-
NL
- in de koelkast bewaren
- 3 maal 1 eetlepel per dag
- 3 maal 1 tablet na het eten
- 2 tabletten voor het slapengaan
- bij koorts
- schudden voor gebruik
-
Fr
- conserver au frigo
- 3 fois 1 cuillère à soupe par jour
- 3 fois un comprimé après le repas
- 2 comprimés avant le coucher.
- en cas de fièvre
- secouer avant l'emploi, agiter avant de s'en servir
-
Opvoeding
-
De school, de klas L'école, la classe
-
NL
- de school (scholen)
- het klaslokaal (-Iokalen)
- de refter(s)
- de speelplaats(en)
- de turnzaal (-zalen)
- de leerling(en), de leerlinge(n)
- de leerkracht(en)
- de leraar(s), de lerares(sen)
- leren
- naarschool gaan
- de vakantieperiode(s)
- de herfstvakantie
- de kerstvakantie
- de krokusvakantie
- de paasvakantie
- de zomervakantie
- de kleuterschool
- de basisschool
- het secundair onderwijs
- het basisonderwijs
- het lager onderwijs
-
Fr
- l'école
- le local de classe
- le réfectoire
- la cour de récréation
- la salle de gym
- l'élève (masculin/féminin)
- l'enseignant(e)
- le professeur (masculin/féminin)
- apprendre
- aller à l'école
- la période de vacance
- le congé d'automne
- les vacances de Noël
- le congé de printemps
- les vacances de Pâques
- les vacances d'été
- l'école maternelle
- l'école fondamentale
- l'enseignement secondaire
- l'enseignement fondamental
- l'enseignement primaire
-
De schoolbenodigheden Le matériel scolaire
-
NL
- de map(pen)
- het schrift(en)
- het boek(en)
- het etui(s)
- de viltstift(en)
- de vulpen(nen)
- het/de Iiniaal (Iinialen)
- de gom(men)
- de plakstift(en)
- de schoolagenda('s)
- de rekenmachine(s)
- de schaar (scharen)
- het lunchpakket(ten)
- de gymspullen
- de zwemspullen
-
Fr
- le classeur
- le cahier
- le livre
- le plumier
- le marqueur, le feutre
- le porte-plume réservoir
- la latte
- la gomme
- le tube de colle
- le journal de classe
- la machine à calculer
- la paire de ciseaux (les paires de ciseaux)
- le pique-nique de midi
- les affaires de gym
- les affaires de natation
-
De klasopdrachten Les consignes de classe
-
NL
- Kies,
- Verbind .
- Vul aan.
- Luister.
- Schrijf.
- Lees.
- Antwoord.
- Dek de rechterkolom af.
- Werk per twee.
- Speel je roI.
- Steek je vinger op!
- Sta op!
- Ga zitten,
- Kom binnen!
- Kom voor het bord!
- Stilte! Zwijgen!
- Samen!
- Houd op!
- Luider!
- Boeken dicht!
- Speel de roi van deze persoon,
- Herhaal de hele zin.
- Luister nog eens zonder te schrijven.
- Luister zonder naar de tekst te kijken.
- Stel vragen aan je buur.
- Oefen met je buur.
- Praat met je buur.
- Vertel wat je gedaan hebt.
- Speel het gesprek met je buur na.
- Stel een vriendin voor.
- Schrap wat niet past.
- Omcirkel het woord.
- Onderstreep de sleutelwoorden.
- Zet een kruis naast het juiste antwoord.
- Verbind de tekeningen met de juiste teksten.
- Verbeter de zinnen.
- Noteer de antwoorden.
- Leesje tekst eens over.
- Schrijf de tekst na.
- Antwoord op de eerste vraag.
- Gebruik de volgende woorden.
- Zet de brief in de goede volgorde.
- Beschrijf de foto's.
- Kies de juiste foto.
- Lees deze beschrijvingen en vul de fiches in.
- Schrijf een paar regels over je stad.
- Vervang elk sterretje door een woord.
- Vul de kolommen aan.
-
Fr
- Choisis.
- Relie.
- Complète.
- Écoute.
- Écris.
- Lis.
- Réponds.
- Cache la colonne de droite.
- Travaillez par deux.
- Joue ton rôle.
- Lève le doigt.
- Lève-toi!
- Assis-toi!
- Entre!
- Viens au tableau !
- Silence ! Taisez-vous !
- Ensemble!
- Arrêtez ! Arrête !
- Plus fort !
- Livres fermés !
- Jouez le rôle de cette personne,
- Répétez toute la phrase.
- Écoutez à nouveau sans écrire.
- Écoutez sans regarder le texte.
- Posezdes questions à votre voisin.
- Entraînez-vous avec votre voisin.
- Parlezavec votre voisin.
- Racontez ce que vous avez fait.
- Joue la conversation avec ton voisin.
- Présente une amie.
- Supprime ce qui ne convient pas.
- Entoure le mot.
- Souligne les mots-clés.
- Mets une croix près de la réponse correcte.
- Relie les dessins avec les bons textes.
- Corrige les phrases.
- Note les réponses.
- Relis ton texte.
- Recopie le texte.
- Réponds à la première question.
- Utilise les mots suivants.
- Mets la lettre dans le bon ordre.
- Décris les photos.
- Choisis la bonne photo.
- Lis ces descriptions et complète les fiches.
- Écris quelques lignes sur ta ville.
- Remplace chaque astérisque par un mot.
- Complète les colonnes.
-
De vakken het lessenrooster Les branches l'horaire des cours
-
NL
- de studierichting(en)
- het Frans
- het Nederlands
- de wiskunde
- de muziek
- de aardrijkskunde
- de milieueducatie
- de geschiedenis
- de biologie
- het Latijn
- de technologie
- de lichamelijke opvoeding (L.O.)
- de plastische opvoeding (RO.)
- de zedenleer
- de godsdienst
- de fysica
- de scheikunde
- de handel
- de wetenschappen
-
Fr
- l'option
- le français
- le néerlandais
- les mathématiques
- la musique
- la géographie
- l'étude du milieu
- l'histoire
- la biologie
- le latin
- la technologie
- l'éducation physique
- l'éducation plastique
- la morale
- la religion
- la physique
- la chimie
- le commerce
- les sciences
-
De schooltaken Les tâches scolaires
-
NL
- slagen voor wiskunde
- zitten blijven // overzitten (Belg.)
- nablijven
- een spiekbriefje maken
- strafwerk krijgen
- een opstel schrijven
- een spreekbeurt voorbereiden
- oefeningen maken
- een cassette/cd beluisteren
- een overhoring krijgen
-
Fr
- réussir en maths
- redoubler
- être en retenue
- faire un copion
- recevoir une punition
- rédiger une rédaction
- préparer une élocution
- faire des exercices
- écouter une cassette / un CD
- avoir une interrogation
-
Aankopen
-
De winkels Les magasins
-
NL
- de kledingzaak (-zaken)
- de videowinkel(s)
- de supermarkt(en)
- de schoenenwinkel(s)
- de groentewinkel(s)
- de vishandel(s)
- de slagerij(en)
- de bakkerij(en)
- de boekhandel(s)
- de fotowinkel(s)
- de korting(en)
- de paskamer(s)
- de bestelling(en)
- de kassa('s)
- de klant(en)
- de verkoper(s), de verkoopster(s)
- boodschappen doen
- winkelen
- kopen
- verkopen
- het geld
- duur (dure)
- goedkoop (goedkope)
- kosten
- betalen
- de bankkaart(en)
- geld uitgeven
-
Fr
- le magasin de vêtements
- le magasins de vidéo
- le supermarché
- le marchand de chaussures
- le marchand de légumes
- la poissonnerie
- la boucherie
- la boulangerie
- la librairie
- le magasin de photos
- la réduction
- la cabine d'essayage
- la commande
- la caisse
- le client
- le vendeur, la vendeuse
- faire les courses
- faire des achats
- acheter
- vendre
- l'argent
- cher
- bon marché
- coûter
- payer
- la carte de banque
- dépenser de l'argent
-
Beschrijven van artikelen Descriptions d'articles
-
NL
- wit(te)
- oranje
- bruin(e)
- grijs (grijze)
- geel (gele)
- groen(e)
- blauw(e)
- rood (rode)
- paars(e)
- roze
- zwart(e)
- donker + couleur (donkerblauw)
- licht + couleur (Iichtgroen)
-
Fr
- blanc
- orange
- brun
- gris
- jaune
- vert
- bleu
- rouge
- violet
- rose
- noir
- ... foncé (bleu foncé)
- ... clair (vert clair)
-
De geschenken Les cadeaux
-
NL
- de kaars(en)
- het boek over sportwagens
- het boek over paarden
- de roman(s)
- de agenda (agenda's)
- de praline(s)
- het boeket(ten)
- de kalender(s)
- de spaarpot(ten)
- de fotolijst(en)
- de parfumfles(sen)
- de parfum
- de ringmap(pen)
-
Fr
- la bougie
- le livre sur des voitures de sport
- le livre sur des chevaux
- le roman
- l'agenda
- la praline
- le bouquet
- le calendrier
- la tirelire
- le cadre
- la bouteille de parfum
- le parfum
- le classeur à anneaux
-
Voedsel en drank
-
De producten Les produits
-
NL
- de tomaat (tomaten)
- de appel(en/s)
- de appelmoes
- de peer (peren)
- de banaan (bananen)
- de sinaasappel(en/s)
- de groente(n/s)
- de groentesoep(en)
- de ui (uien)
- de wortel(en/s)
- de sla
- de aardappel(en/s)
- de aardappelpuree
- de friet(en)
- de rijst
- de deegwaren
- het brood
- het wittebrood
- het bruinbrood
- het volkorenbrood
- het broodje(s)
- de rijsttaart(en)
- het chocoladekoekje(s)
- het flensje(s)
- de pannenkoek(en)
- de suiker
- de bloem
- het ei (eieren)
- de boter
- de boterkoekje(s)
- de jam
- de aarbeienjam
- de chocopasta
- de hagelslag
- de geraspte kaas
- de kaas
- de kaaskroket(ten)
- jong Gouda
- de ham
- het sneetje(s) ham
- het vlees
- de biefstuk(ken)
- de worst(en)
- de vis(sen)
- kabeljauw(en)
- de mossel(en)
- het water
- de koffie
- de thee
- de cola (cola's)
- het sinaasappelsap(pen)
- het vruchtensap(pen)
- het appelsap(pen)
- de limonade
- de fles(sen) water
- de blikje(s) cola
- de chocolademelk
- de melk
- de krabsalade
- de fruitsalade
- de yoghurt
- de kruiden
- de olie
- het zout
- de peper
-
Fr
- la tomate
- la pomme
- la compote
- la poire
- la banane
- l'orange
- les légumes
- le potage de légumes
- l'oignon
- la carotte
- la salade
- la pomme de terre
- la purée de p.d.t.
- la frite
- le riz
- les pâtes
- le pain
- le pain blanc
- le pain gris
- le pain complet
- le petit pain
- la tarte au riz
- le pain (couque) au chocolat
- la crèpe fine (nl)
- la crèpe
- le sucre
- la farine
- l'oeuf
- le beurre
- le biscuit au beurre
- la confiture
- la confiture de fraises
- le choco
- les granulés de chocolat
- le fromage râpé
- le fromage
- la croquette de fromage
- le gouda jeune
- le jambon
- la tranche de jambon
- la viande
- le bifteck
- la saucisse
- le poisson
- la cabillaud (morue)
- la moule
- l'eau
- le café
- le thé
- le coca
- le jus d'oranges
- le jus de fruits
- le jus de pommes
- la limonade
- la bouteille d'eau
- la cannette de coca
- le lait chocolaté
- le lait
- la salade de crabe
- la salade de fruits
- le yoghourt
- les épices
- l'huile
- le sel
- le poivre
-
Het keukengerei De recepten Les ustensiles Les recettes
-
NL
- het bord(en)
- de lepel(s)
- het mes(sen)
- de vork(en)
- het glas (glazen)
- de kop(pen)
- de fles(sen)
- het servet(ten)
- de broodplank(en)
- de schotel(s)
- de kom(men)
- de kookpan(nen)
- de braadpan(nen)
- het/de vergiet(en)
- de klopper(s)
- de maatbeker(s)
- het schilmes(sen)
- de oven(s)
- de kurkentrekker(s)
- de blikopener(s)
- de flesopener(s)
- de handmixer(s)
- het zeefje(s)
- schillen
- snijden
- roeren
- wassen
- uitlekken
- mengen
- toevoegen
- koken (aan de kook brengen)
- bakken
- verwarmen
- het voedingsmiddel(en)
-
Fr
- l'assiette
- la cuillère
- le couteau
- la fourchette
- le verre
- la tasse
- la bouteille
- la serviette
- la planche à pain
- le plat
- le saladier
- la casserole
- la poêle
- l'égouttoir
- le fouet
- le bol gradué
- le couteau de cuisine
- le four
- le tire-bouchon
- l'ouvre-boîte
- l'ouvre-bouteille
- le mixer
- la petite passoire
- peler
- couper
- remuer
- laver
- égoutter
- mélanger
- ajouter
- faire bouillir
- cuire
- chauffer
- l'aliment
-
Diensten
-
Het postkantoor Le bureau de poste
-
NL
- de postbode(-n of -s)
- de brief (brieven)
- de prentbriefkaart(en)
- de aangetekende brief (brieven)
- de envelop(pen)enveloppe(n) // de omslag(en)
- het postogram(men)
- de postzegel(s) van
- een postzegel plakken
- de stempel(s)
- een brief frankeren
- gefrankeerd
- de brievenbus(sen)
- een brief sturen/zenden
- verzenden
- een brief ontvangen
- de afzender(s)
- de geadresseerde(n) Il de bestemmeling(en) (8elg.)
- het adres(sen)
- de postcode (s) Il het postnummer(s)
- het huisnummer(s)
- het loket(ten)
-
Fr
- le facteur
- la lettre
- la carte postale (illustrée)
- la lettre recommandée
- l'enveloppe
- le postogramme
- le timbre à
- coller un timbre
- le cachet
- affranchir une lettre
- affranchi(e)
- la boîte aux lettres
- envoyer une lettre
- envoyer
- recevoir une lettre
- l'expéditeur
- le destinataire
- l'adresse
- le code postal
- le numéro de l'habitation
- le guichet
-
Het station La gare
-
NL
- het retourkaartje(s)
- heen en terug (8elg.)
- het spoor (sporen)
- het perron(s)
- de stoptrein(en)
- de coupé (coupés)
- de niet-rokencoupé
- Ik ga altijd in een niet-roken zitten.
- het abonnement(en)
- het reisbewijs (reisbewijzen)
- het vervoerbewijs (-wijzen)
-
Fr
- le billet aller-retour
- aller et retour
- la voie
- le quai
- l'omnibus
- le compartiment
- le compartiment non fumeur
- Je m'assieds toujours en non-fumeurs.
- l'abonnement
- le billet de voyage
- le titre de transport
-
De telefoon Le téléphone
-
NL
- aan de telefoon
- opbellen
- de telefoongids(en)
- het telefoonnummer(s)
-
Fr
- au téléphone
- appeler par téléphone
- l'annuaire téléphonique
- le numéro de téléphone
-
De bibliotheek La bibliothèque
-
NL
- de openbare bibliotheek (-theken)
- de bieb (A.N.) // de bib
- de jeugdbibliotheek
- de gebruiker(s)
- lenen
- de lenerpas(sen)
- ter plaatse raadplegen
- de uitleentermijn(en)
- de verlenging(en)
- de boete(-n of -s)
- de leeszaal (-zalen)
- het avonturenverhaal (-halen)
- het detectiveverhaal //de misdaadroman(s)
- de misdaad (-daden)
- het griezelverhaal
- het sprookje(s)
- het oorlogsverhaal
- het zeeverhaal
- het stripverhaal (strips)
- de Jeugdauteur(s)
- de jeugdboekenweek (-weken)
- voorlezen
-
Fr
- la bibliothèque publique
- abréviation pour bibliothèque
- la bibliothèque jeunesse
- l'utilisateur
- emprunter
- la carte d'emprunteur
- consulter sur place
- le délai d'emprunt
- la prolongation
- l'amende
- la salle de lecture
- le récit d'aventures
- le roman policier
- le crime
- le récit d'épouvante, d'horreur
- le conte (de fées)
- le récit de guerre
- le récit marin
- la bande dessinée
- l'auteur pour jeunes
- la semaine du livre pour la jeunesse
- lire à haute voix, faire la lecture
-
Iets waarderen Apprécier qqch
-
NL
- spannend(e)
- saai(e)
- sfeervol(le)
- origineel (-nele)
- leerzaam (-zame)
- levensecht(e)
- onwerkelijk(e)
- ontroerend(e)
- ontspannend(e)
- makkelijk te volgen
- mooi gedrukt en geïllustreerd
- doodgewoon (-gewone)
- superleuk(e), supertof(fe)
- grappig(e)
- de aanrader(s)
-
Fr
- captivant, passionnant
- ennuyeux
- qui a beaucoup d'ambiance
- original
- instructif
- réaliste
- irréel
- émouvant, touchant
- amusant
- facile à suivre
- bien imprimé et illustré
- banal
- super-chouette
- comique, amusant, rigolo
- le produit recommandé (le must)
-
Het zwembad La piscine
-
NL
- het gemeentelijk zwembad(en)
- het privé-zwembad(en)
- de openingsuren
- het tarief (tarieven)
- de zwembeurt(en)
- de redder(s), de redster(s)
- de badmuts(en)
- de zwemles(sen)
-
Fr
- la piscine communale
- la piscine privée
- les heures d'ouverture
- le tarif
- le tour d'aller à la piscine
- le sauveteur
- le bonnet de bain
- la leçon de natation
-
Plaatsen
-
De provincies De steden Les provinces Les villes
-
Nl
- Antwerpen
- Limburg
- Oost-Vlaanderen
- West-Vlaanderen
- Vlaams-Brabant
- Waals-Brabant
- Henegouwen
- Namen
- Luik
- Luxemburg
- Edingen
- Waver
- Rijsel
- Kortrijk
- Oostende
- Doornik
- Zinnik
- Bergen
- Aarlen
- Mechelen
- Brussel
- 's Gravenbrakel
- Tienen
- Bastenaken
- Parijs
- Brugge
-
Fr
- Anvers
- le Limbourg
- la Flandre orientale
- la Flandre occidentale
- le Brabant flamand
- le Brabant wallon
- le Hainaut
- Namur
- Liège
- le Luxembourg
- Enghien
- Wavre
- Lille
- Courtrai
- Ostende
- Tournai
- Soignies
- Mons
- Arlon
- Malines
- Bruxelles
- Braine-le-comte
- Tirlemont
- Bastogne
- Paris
- Bruges
-
De openbare gebouwen de bezienswaardigheden Les bâtiments publics les curiosités
-
Nl
- het gebouw(en)
- de bank(en)
- het postkantoor (-toren)
- het station(s)
- het hotel(s)
- de bibliotheek (-theken)
- het park(en)
- de dierentuin(en)
- het stadhuis (-huizen)
- het ziekenhuis
- de bushalte(-n of -s)
- de school (scholen)
- het zwembad(en)
- de ijsbaan (-banen)
- de sporthal(len)
- het concertgebouw(en)
- de jeugdclub(s)
- het museum(s) (musea)
- de bioscoop (-scopen)
- de supermarkt(en)
- de apotheek (-theken)
- het kasteel (-stelen)
- de kerk(en)
- de kathedraal (-dralen)
- het belfort(en)
- het pretpark(en)
- het winkelcentrum(s) (-centra)
- het natuurreservaat (-vaten)
- het bos(sen)
- de wei (de weiden)
- het begijnhof (begijnhoven)
- de toren(s)
- het circus(sen)
-
Fr
- le bâtiment
- la banque
- la poste
- la gare
- l'hôtel
- la bibliothèque
- le parc
- le jardin zoologique
- l'hôtel de ville
- l'hôpital
- l'arrêt de bus
- l'école
- la piscine
- la patinoire
- le hall omnisports
- la salle de concert
- le club de jeunes
- le musée
- le cinéma
- le supermarché
- la pharmacie
- le château
- l'église
- la cathédrale
- le beffroi
- le parc d'attraction
- le centre commercial
- la réserve naturelle
- le bois
- la prairie
- le béguinage
- la tour
- le cirque
-
De voorzetsels De windstreken Les prépositions Les points cardinaux
-
Nl
- op
- onder
- in
- tussen
- achter
- rechts van
- links van
- aan
- vóór
- tegenover
- op de hoek van
- in het midden van
- langs
- aan de overkant van
- het noorden
- het zuiden
- het oosten
- het westen
- het zuidwesten
-
Fr
- sur
- sous
- dans,à
- entre
- derrière
- à droite de
- à gauche de
- à
- devant
- en face de
- sur le coin de
- au milieu de
- le long de
- de l'autre côté de
- le nord
- le sud
- l'est
- l'ouest
- le sud-ouest
-
De tijd - Het weer
-
Het weerbericht Le bulletin météo
-
Nl
- het weer
- het weerbericht(en)
- Hoe is het weer?
- Het is mooi weer.
- Het is slecht weer.
- mooi(e)
- droog (droge)
- zonnig(e)
- heet (hete)
- warm(e)
- zacht(e)
- slecht(e)
- fris(se)
- koud(e)
- mistig(e)
- regenachtig(e)
- vochtig(e)
- bewolkt(e)
- Het regent.
- Het sneeuwt.
- Het hagelt.
- Het vriest.
- De zon schijnt.
- Het onweert.
- Het bliksemt.
- Het dondert.
- Het waait.
- de zon
- de regen
- de mist
- de wolk(en)
- de sneeuw
- het onweer
- de hemel
-
Fr
- le temps
- le bulletin du temps
- Comment est le temps? Quel temps fait-il?
- Il fait beau.
- Il fait mauvais.
- beau
- sec
- ensoleillé
- très chaud
- chaud
- doux
- mauvais
- frais
- froid
- brumeux
- pluvieux
- humide
- nuageux
- Il pleut.
- Il neige.
- Il grêle.
- Il gèle.
- Le soleil brille.
- Il fait de l'orage.
- Il éclaire.
- Il tonne.
- Il fait du vent.
- le soleil
- la pluie
- le brouillard
- le nuage
- la neige
- l'orage
- le ciel
-
De jaargetijden Les saisons
-
Nl
- de verjaardag(en)
- moederdag
- vaderdag
- het grootouderfeest
- Sinterklaas
- Kerstmis (met Kerstmis)
- het nieuwjaar (met nieuwjaar)
- Pasen
- Driekoningen
- de lente (in de lente)
- de zomer (in de zomer)
- de herfst (in de herfst)
- de winter (in de winter)
-
Fr
- l'anniversaire
- la fête des mères
- la fête des pères
- la fête des grand-parents
- Saint-Nicolas
- Noël (à Noël)
- le nouvel an (au nouvel an)
- Pâques
- la fête des rois (l'épiphanie)
- le printemps (au printemps)
- l'été (en été)
- l'automne (en automne)
- l'hiver (en hiver)