1. Par. 1 1848 jaar van grote veranderingen
    1. 1815
      1. Staten-Generaal=
        1. Eerste Kamer
          1. aangewezen door koning
        2. Tweede Kamer
          1. gekozen door bestuurders provincie
    2. 1848
      1. Thorbecke
        1. Staten-Generaal=
          1. Eerste Kamer
          2. gekozen door bestuurders provincie
          3. Tweede Kamer
          4. gekozen door burgers (censuskiesrecht)
        2. Liberalen
          1. parlement moet meer macht krijgen
          2. voortaan democratisch kiezen
          3. 1848 revoluties in Europa
          4. fabrikanten, bankiers, rijke mensen, handelaren enz. zijn vaak liberalen, zij willen zo weinig mogelijk regels (liber=vrij)
          5. vrijhandel
          6. groep liberalen die voor vrijhandel was maar ook voor het beschermen van zwakkeren
          7. organiseerden zich in Liberale Unie
      2. Willem II
        1. geeft Thorbecke opdracht voor nieuwe Grondwet
          1. was bang voor revolutie in Nederland
        2. werd door de grondwet van 1848 onschendbaar
          1. ministers zijn voor hem/haar verantwoordelijk
      3. Grondwet 1848
        1. klassieke grondrechten
          1. recht op vereniging
          2. recht op vergadering en vereniging
          3. vrijheid van godsdienst
          4. vrijheid van meningsuiting
          5. vrijheid van onderwijs
        2. parlement
          1. ministeriële verantwoordelijkheid
          2. ministers legden niet meer verantwoording af aan koning, maar aan parlement
          3. parlement mocht voortaan ministers of de hele regering om verantwoording vragen
        3. onschendbaarheid koning
        4. elke vier jaar rechtstreekse verkiezingen Tweede Kamer
        5. mannen die een bepaald bedrag belasting betaalden kozen direct leden van Tweede Kamer (censuskiesrecht)
  2. Par. 2 socialistische ideeën
    1. 1870
      1. Industrialisatie in Nederland komt op gang
        1. problemen: sociale kwestie
          1. Liberalen: ieder die zijn best doet krijgt het vanzelf goed
          2. Socialisten nemen het op voor de arbeiders
      2. Socialisten
        1. Karl Marx (1818-1888)
          1. ongelijkheid neemt toe door kapitalisme
          2. Das Kapital
          3. arbeiders grijpen door revolutie de macht
          4. gemeenschappelijk bezit, ieder gelijk
          5. basis voor communisme
        2. Socialisme in Nederland
          1. ds. Ferdinand Domela Nieuwenhuis
          2. 1881 Sociaal-Democratische Bond (SDB)
          3. eerste socialist in Tweede Kamer
          4. geloofde in revolutionaire weg met geweld
          5. veel arme Friese landarbeiders lid en Amsterdamse diamantbewerkers
          6. veel arbeiders geloofden meer in kiesrecht, zij noemen zich: sociaal-democraten
          7. meer stemmen op socialisten, is meer Kamerleden, is méér sociale wetten
          8. zij verenigen zich in 1894 in de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP), voorganger van huidige PvdA)
          9. mr. Piter Jelles Troelstra
          10. echtgenote Sjoukje Bokma-de Boer
          11. Nynke fan Hichtum
          12. actie uitbreiding kiesrecht
          13. invoering 8-urige werkdag
          14. eerst veel geschoolde arbeiders lid, later ook boeren en winkeliers
  3. Par. 3. Kerk en school
    1. Grondwet 1848 garandeerde vrijheid van onderwijs
      1. overheid wilde geen geld geven voor bijzondere chr. school
        1. Protestanten
          1. ze moesten christelijke scholen zelf betalen
          2. ds. Abraham Kuyper
          3. klokkenluider v.d. kleine luyden
          4. A.R.P. (1878)
        2. Katholieken
          1. stichting klooster(scholen)
          2. priester Herman Schaepman
          3. Rooms- Katholieke Staats Partij R.K.S.P. (1926)
          4. veel aanhang in Brabant en Limvurg
          5. herinvoering bisschoppelijk bestuur
        3. Staat betaalde alleen openbaar onderwijs
          1. oorzaak schoolstrijd
          2. socialisten en liberalen tegen bijz. onderwijs
          3. katholieken en protestanten voor bijz. onderwijs
          4. richten politieke verenigingen op
          5. hieruit ontstaan politieke partijen
          6. 1878: protestanten richten Anti Revolutionaire Partij (A.R.P) op o.l.v Abraham Kuyper ('hoogste macht ligt in handen van God', het volk kan dus de macht niet nemen)
          7. aanhang: boeren, arbeiders en winkeliers
    2. Confessionelen
      1. Confessie=geloof
  4. Par. 4. Communisten
    1. Karl Marx
    2. 1917 Russische Revolutie
    3. Communistische Partij Nederland (C.P.N.) 1919
      1. vooraanstaande rol in Ned. verzet tijdens W.O. II
        1. Hannie Schaft
          1. 'Meisje met het rode haar'
    4. veel aanhang in Oost-Groningen
      1. gevolg grotetegenstelling herenboeren-arbeiders
    5. Spoetnik
      1. eerste kunstmaan in 1957 door Russen gelanceerd in heelal
        1. gepresenteerd als overwinning communisme op kapitalisme
    6. Russische revolutie 1917
      1. Lenin en Stalin
      2. mislukte revolutie van Troelstra in 1918
    7. partijen: CPN, PSP, PPR, EVP
      1. Vormen samen: Groen Links
    8. De C.P.N. is in 1991 opgeheven