1. Psychodynamische stroming
    1. Sigmund Freud (grondlegger)
      1. de ontdekker van het onbewuste
      2. het grootste deel van onze persoonlijkheid is nog onbewust
    2. Persoonlijkheidsindeling
      1. ID (driften)
      2. EGO (bewuste persoon)
      3. SUPEREGO (Geweten)
      4. Ontstaat binnen de eerste 6 levensjaren
    3. Volgelingen
      1. Anna Freud (eigenheid van Ego en verdedigingsmechanisme)
      2. Erik Eriksen (ontwikkelingsfasen)
      3. Carl Gustav Jung (collectief onbewuste)
    4. Voorbeelden
      1. agressief of teruggetrokken gedrag = gelinkt aan gebeurtenissen van voor het 6de levensjaar
        1. gescheiden ouders overlijden van één van de ouders trauma/ongeval/ incident
  2. Behavioristische stroming
    1. standpunten
      1. alle gedrag is aangeleerd
      2. gedrag wordt gesteld en/of veranderd onder invloed van de gevolgen ervan
      3. iets aangeleerd kan ook afgeleerd worden
      4. reacties kunnen ook belonend/sraffend zijn
      5. gevolg van gedrag (beloning/straf) is motor van gedragsverandering
    2. volgelingen
      1. Edward Thorndike
      2. Burrhus Skinner
    3. Voorbeelden
      1. bij jongeren die een gruweldaad plegen wordt er vaak gezocht naar hun computerspelen (er wordt vanuitgegaan dat mensen agressief gedrag kunnen ontwikkelen door agressief getinte computerspelletjes)
      2. de techniek van straffen en belonen die toegepast wordt bij de opvoeding van kinderen
  3. Cognitieve stroming
    1. basis
      1. men geeft betekenis aan de omgeving
      2. het interpreteren van dingen bepaalt ons gedrag
      3. denken is niet altijd rationeel
      4. psychologie moet de mentale processen bestuderen
    2. ideëen
      1. gedrag is doelgericht
      2. we stellen ons de wereld in gedachten voor
      3. mensen willen alles in categorieën indelen
      4. we bouwen schema's op over de manier waarop de wereld in elkaar zit
      5. we kunnen zelf nadenken (redeneren)
      6. de interpretatie bepaalt onze reactie
    3. belangrijke onderzoeksrichtingen
      1. gestaltpsychologie
        1. de mens onwtikkelt een totaalbeeld over de situatie; beleeft de wereld als een geheel
      2. constructivisme
        1. "Werkelijkheid" bestaat niet, de mens construeert ze zelf door interactie met anderen (sociaal constructivisme)
    4. Voorbeelden
      1. bij onderzoeken naar betrouwbaarheid van ooggetuigen is er ontdekt dat de getuigenis kan beïnvloed worden door verhalen (getuigenissen) van andere zogenaamde (ooggetuigen)
      2. wanneer leerlingen teruggetrokken gedrag vertonen, wordt er soms vanuitgegaan dat dit een gevolg is van het pestgedrag van andere leerlingen
  4. Humanistische stroming
    1. ideeën
      1. geloof in groeimogelijkheden
        1. men kan evolueren, niet alles wordt bepaald in de eerste levensjaren
      2. belang van eigen identiteit
      3. men kan in harmonie leven met zichzelf en de omgeving
        1. problemen ontstaan door ontkenning van aspecten bij zichzelf of door botsing ik <--> omgeving
      4. onvoorwaardelijke positieve aanvaarding is de motor voor verandering
    2. basisbegrippen
      1. Vrije wil
      2. Wens tot zelfactualisatie
    3. volgelingen
      1. Carl Rogers
      2. Abraham Maslow
        1. behoeftenpiramide
      3. Thomas Gordon
        1. communicatietechnieken en opvoeding van kinderen
    4. Voorbeelden
      1. het individu en de behoeften van de mens worden hier op een positieve wijze centraal gesteld; in het onderwijs dan, wordt de leerling centraal gezet, wanneer er zich problemen voordoen gaat men kijken of er aan geen van de zogeheten behoeften tekort gedaan wordt.
  5. Biopsychologische stroming
    1. basisideeën
      1. band tussen lichaamstype en gedrag
      2. band met hersenwerking, zenuwstelsel en endocriene processen
      3. menselijk gedrag wordt bepaald door biologische processen
      4. mens kan weinig zelf bepalen
      5. genetische structuur en erfelijkheid spelen een belangrijk rol
    2. Voorbeelden
      1. Adolescentie, het gedrag van pubers kan verklaard worden door de hormonale processen die plaats vinden in hun lichaam
      2. soms kan een soort gedrag ook gelinkt worden aan eigenschappen van de ouders omwille van de genetische verwantschap