-
Sociologie
-
(2)De mw-er verleent hulp in een vrijwillig-, voorwaardelijk- en gedwongen kader.
Daarbij rekening houdend met diversiteit in een complexe samenleving.(KT1)
- 4. De student formuleert belangentegenstellingen bij onvrijwillige bemoeienis.
- 10. De student onderscheidt, benoemt en waardeert de verschillen tussen mensen tgv leeftijd, geslacht, (sex) geaardheid, sociale positie, religie, cultuur en geschiedenis.
- 11. De student formuleert zijn persoonlijke normen en waarden en vergelijkt deze met de ethische eisen die het beroep stelt, t.w. respect, en acceptatie van verscheidenheid en formuleert verschillen en overeenkomsten tussen deze twee.
-
(3) De mw-er verleent hulp door signalen te onderzoeken en deze zonodig om te zetten in adviezen op preventief gebied en doet waar nodig aan belangenbehartiging, op lokaal, nationaal en internationaal niveau (KT2)
- 1. De student brengt de netwerken van hulpaanbod in kaart (gericht op tekortkoming vanuit signalering)
- 2. De student kan laten zien hoe persoon, kennis en maatschappij elkaar beïnvloeden, ziet mogelijkheden en signaleert mogelijke misstanden
- 3. De student herkent de politieke verhoudingen op lokaal nationaal en internationaal niveau.
- 4. De student herkent wetenschappelijke concepten in de context van directe hulp- en dienstverlening
- 5. De student kan op grond van een vraag data verzamelen en ordenen en hiervan verslag uitbrengen.
- 6. De student kan uit (inter)nationale bronnen gegevens verzamelen waarmee signalen in Nederland kunnen worden vergeleken.
-
Politicologie
-
(3) De mw-er verleent hulp door signalen te onderzoeken en deze zonodig om te zetten in adviezen op preventief gebied en doet waar nodig aan belangenbehartiging, op lokaal, nationaal en internationaal niveau (KT2)
- 2. De student kan laten zien hoe persoon, kennis en maatschappij elkaar beïnvloeden, ziet mogelijkheden en signaleert mogelijke misstanden
- 3. De student herkent de politieke verhoudingen op lokaal nationaal en internationaal niveau.
- 4. De student herkent wetenschappelijke concepten in de context van directe hulp- en dienstverlening
- 5. De student kan op grond van een vraag data verzamelen en ordenen en hiervan verslag uitbrengen.
- 6. De student kan uit (inter)nationale bronnen gegevens verzamelen waarmee signalen in Nederland kunnen worden vergeleken.
-
(9)De mw-er draagt de in het beroep geldende waarden uit ten overstaan van andere disciplines binnen en buiten de organisatie en draagt bij aan de ontwikkeling van het beroep door (praktijk) onderzoek en innovatie op lokaal, nationaal en internationaal niveau. (KT6)
- 2. De student kan een mening geven die bijdraagt aan de beroepsontwikkeling op nationaal en internationaal gebied
- 3. De student signaleert maatschappelijke en beroepsmatige ontwikkelingen op nationaal en internationaal gebied
- 5. De student kent andere disciplines en en kan ze beschrijven in verhouding tot het maatschappelijk werk
-
Psychologie
-
(1) De mw-er verleent hulp volgens het bio-psycho-sociaal model met maatschappelijk werk methoden in het vrijwillig kader op het niveau van het individu, sociale relaties en maatschappelijke positie (KT1)
- 1. De student vormt zich in een gelijkwaardig gesprek een beeld van de cliënt (dialogisch) en herkent de copingstijl van de cliënt.
- 2. De student zoekt op
individueel niveau naar
informatie rond
de vraag van de client en
ordent deze informatie
zodat de samenhang van de
verschillende factoren
duidelijk wordt.
- 7.De student kan situaties van afstand en nabijheid tot de client herkennen en benoemen en kan hieromtrent vragen formuleren die verwijzen naar professionaliteit.
-
(2)De mw-er verleent hulp in een vrijwillig-, voorwaardelijk- en gedwongen kader.
Daarbij rekening houdend met diversiteit in een complexe samenleving.(KT1)
- 1. De student vormt zich in een zo gelijkwaardig mogelijk gesprek een beeld van de cliënt en het (cliënt)systeem en herkent hierbij de draaglast en de draagkracht van de cliënt en het (cliënt)systeem.
- 2. De student zoekt op individueel en systemisch niveau naar informatie rond de noodzaak van de inzet van maatschappelijk werk t.b.v. het cliëntsysteem; ordent deze informatie zodat de samenhang van de verschillende factoren duidelijk wordt.
- 3. De student benoemt de belanghebbenden in een casus, omschrijft hun belangen en kent aan elk belang een gewicht toe.
- 10. De student onderscheidt, benoemt en waardeert de verschillen tussen mensen tgv leeftijd, geslacht, (sex) geaardheid, sociale positie, religie, cultuur en geschiedenis.
-
Organisatiekunde
-
Comp 4 De mw-er werkt in en vanuit een organisatie, en is daarbij een alerte professional die belang stelt in het welzijn van mensen. (TK3)
- 1. De student beschrijft de organisatiestructuur en cultuur van een instelling en beschrijft daarin de positie van de maatschappelijk werker.
- 2. De student herkent de instelling als sociaal systeem.
- 3. De student heeft zicht op de organisatiestructuur en de organisatieprocessen
- 4. De student herkent de welzijnsbevorderende activiteiten van een organisatie
-
Comp 6 De mw-er werkt vanuit de organisatie samen met andere hulpverleners en organisaties, zowel lokaal, nationaal als internationaal ten behoeve van cliënten en cliëntgroepen. (KT4)
- 4. De student kan de werkzaamheden uitvoeren die voortvloeien uit samenwerking
- 6. De student consulteert maatschappelijk werkers en andere professionals.
-
Agogiek
-
(1) De mw-er verleent hulp volgens het bio-psycho-sociaal model met maatschappelijk werk methoden in het vrijwillig kader op het niveau van het individu, sociale relaties en maatschappelijke positie (KT1)
- 1. De student vormt zich in een gelijkwaardig gesprek een beeld van de cliënt (dialogisch) en herkent de copingstijl van de cliënt.
- 2. De student zoekt op
individueel niveau naar
informatie rond
de vraag van de client en
ordent deze informatie
zodat de samenhang van de
verschillende factoren
duidelijk wordt.
- 9. De student herkent indicaties en contra-indicaties voor individuele methoden binnen het multimethodisch spectrum en benoemt deze.
- 3. De student herkent/onderscheidt de
verschillende betrokkenen rond een
hulpvraag en omschrijft zijn eigen
rol en positie.
-
(2)De mw-er verleent hulp in een vrijwillig-, voorwaardelijk- en gedwongen kader.
Daarbij rekening houdend met diversiteit in een complexe samenleving.(KT1)
- 1. De student vormt zich in een zo gelijkwaardig mogelijk gesprek een beeld van de cliënt en het (cliënt)systeem en herkent hierbij de draaglast en de draagkracht van de cliënt en het (cliënt)systeem.
- 2. De student zoekt op individueel en systemisch niveau naar informatie rond de noodzaak van de inzet van maatschappelijk werk t.b.v. het cliëntsysteem; ordent deze informatie zodat de samenhang van de verschillende factoren duidelijk wordt.
- 3. De student benoemt de belanghebbenden in een casus, omschrijft hun belangen en kent aan elk belang een gewicht toe.
- 4. De student formuleert belangentegenstellingen bij onvrijwillige bemoeienis.
- 5. De student herkent/onderscheidt de verschillende betrokkenen rond een melding en omschrijft zijn eigen rol en positie.
- 6. De student formuleert normatieve argumenten voor een onvrijwillige bemoeienis.
- 7. De student herkent zijn positie tegenover de cliënt bij onvrijwillige contacten.
- 8. De student verantwoordt de noodzakelijkheid van zijn/haar onvrijwillige bemoeienis tegenover de cliënt.
- 9. De student herkent de verschillende keuzes die gemaakt kunnen worden en benoemt dilemma’s.
- 10. De student onderscheidt, benoemt en waardeert de verschillen tussen mensen tgv leeftijd, geslacht, (sex) geaardheid, sociale positie, religie, cultuur en geschiedenis.
- 11. De student formuleert zijn persoonlijke normen en waarden en vergelijkt deze met de ethische eisen die het beroep stelt, t.w. respect, en acceptatie van verscheidenheid en formuleert verschillen en overeenkomsten tussen deze twee.
-
Recht
-
(2)De mw-er verleent hulp in een vrijwillig-, voorwaardelijk- en gedwongen kader.
Daarbij rekening houdend met diversiteit in een complexe samenleving.(KT1)
- 1. De student vormt zich in een zo gelijkwaardig mogelijk gesprek een beeld van de cliënt en het (cliënt)systeem en herkent hierbij de draaglast en de draagkracht van de cliënt en het (cliënt)systeem.
- 2. De student zoekt op individueel en systemisch niveau naar informatie rond de noodzaak van de inzet van maatschappelijk werk t.b.v. het cliëntsysteem; ordent deze informatie zodat de samenhang van de verschillende factoren duidelijk wordt.
- 3. De student benoemt de belanghebbenden in een casus, omschrijft hun belangen en kent aan elk belang een gewicht toe.
- 4. De student formuleert belangentegenstellingen bij onvrijwillige bemoeienis.
- 5. De student herkent/onderscheidt de verschillende betrokkenen rond een melding en omschrijft zijn eigen rol en positie.
- 6. De student formuleert normatieve argumenten voor een onvrijwillige bemoeienis.
- 7. De student herkent zijn positie tegenover de cliënt bij onvrijwillige contacten.
- 8. De student verantwoordt de noodzakelijkheid van zijn/haar onvrijwillige bemoeienis tegenover de cliënt.
- 9. De student herkent de verschillende keuzes die gemaakt kunnen worden en benoemt dilemma’s.
- 10. De student onderscheidt, benoemt en waardeert de verschillen tussen mensen tgv leeftijd, geslacht, (sex) geaardheid, sociale positie, religie, cultuur en geschiedenis.
- 11. De student formuleert zijn persoonlijke normen en waarden en vergelijkt deze met de ethische eisen die het beroep stelt, t.w. respect, en acceptatie van verscheidenheid en formuleert verschillen en overeenkomsten tussen deze twee.
-
(3) De mw-er verleent hulp door signalen te onderzoeken en deze zonodig om te zetten in adviezen op preventief gebied en doet waar nodig aan belangenbehartiging, op lokaal, nationaal en internationaal niveau (KT2)
- 1. De student brengt de netwerken van hulpaanbod in kaart (gericht op tekortkoming vanuit signalering)
- 2. De student kan laten zien hoe persoon, kennis en maatschappij elkaar beïnvloeden, ziet mogelijkheden en signaleert mogelijke misstanden
- 3. De student herkent de politieke verhoudingen op lokaal nationaal en internationaal niveau.
- 4. De student herkent wetenschappelijke concepten in de context van directe hulp- en dienstverlening
- 5. De student kan op grond van een vraag data verzamelen en ordenen en hiervan verslag uitbrengen.
- 6. De student kan uit (inter)nationale bronnen gegevens verzamelen waarmee signalen in Nederland kunnen worden vergeleken.
-
(5)De mw-er is als professional loyaal aan de organisatie waar hij werkt, levert een actieve bijdrage aan de ontwikkeling van die organisatie en kan zijn discretionaire ruimte creëren, bewaken en benutten. (KT3)
- 1. De student kan participeren in verschillende samenwerkingsvormen.
- 2. De student beschrijft zijn eigen rol, het proces en zijn eigen bijdrage aan het resultaat.
- 3. De student kan de effectiviteit en efficiëntie van zijn functioneren verantwoorden naar docenten en medestudenten binnen de bestaande kaders van de opleiding
- 4. De student kan informatiesystemen gebruiken en voeden met gegevens (ICT) en kan het belang van informatiesystemen voor de beroepsuitoefening beschrijven.
- 5. De student kent de financieringsstromen en de geldbronnen van een instelling in het maatschappelijk werk.
- 6. De student doet voorstellen voor een maatschappelijke activiteit en maakt die concreet in en plan.
- 7. De student benoemt zijn eigen grenzen en relateert dat aan zijn persoonlijke waarden.
- 8. De student verwoordt de begrippen afhankelijkheid, loyaliteit, en kritisch vermogen in zijn samenwerkingservaringen
-
Economie
-
(3) De mw-er verleent hulp door signalen te onderzoeken en deze zonodig om te zetten in adviezen op preventief gebied en doet waar nodig aan belangenbehartiging, op lokaal, nationaal en internationaal niveau (KT2)
- 1. De student brengt de netwerken van hulpaanbod in kaart (gericht op tekortkoming vanuit signalering)
- 2. De student kan laten zien hoe persoon, kennis en maatschappij elkaar beïnvloeden, ziet mogelijkheden en signaleert mogelijke misstanden
- 3. De student herkent de politieke verhoudingen op lokaal nationaal en internationaal niveau.
- 4. De student herkent wetenschappelijke concepten in de context van directe hulp- en dienstverlening
- 5. De student kan op grond van een vraag data verzamelen en ordenen en hiervan verslag uitbrengen.
- 6. De student kan uit (inter)nationale bronnen gegevens verzamelen waarmee signalen in Nederland kunnen worden vergeleken.
-
(5)De mw-er is als professional loyaal aan de organisatie waar hij werkt, levert een actieve bijdrage aan de ontwikkeling van die organisatie en kan zijn discretionaire ruimte creëren, bewaken en benutten. (KT3)
- 5. De student kent de financieringsstromen en de geldbronnen van een instelling in het maatschappelijk werk.
-
Filosofie
-
(2)De mw-er verleent hulp in een vrijwillig-, voorwaardelijk- en gedwongen kader.
Daarbij rekening houdend met diversiteit in een complexe samenleving.(KT1)
- 3. De student benoemt de belanghebbenden in een casus, omschrijft hun belangen en kent aan elk belang een gewicht toe.
- 4. De student formuleert belangentegenstellingen bij onvrijwillige bemoeienis.
- 5. De student herkent/onderscheidt de verschillende betrokkenen rond een melding en omschrijft zijn eigen rol en positie.
- 6. De student formuleert normatieve argumenten voor een onvrijwillige bemoeienis.
- 7. De student herkent zijn positie tegenover de cliënt bij onvrijwillige contacten.
- 8. De student verantwoordt de noodzakelijkheid van zijn/haar onvrijwillige bemoeienis tegenover de cliënt.
- 9. De student herkent de verschillende keuzes die gemaakt kunnen worden en benoemt dilemma’s.
- 11. De student formuleert zijn persoonlijke normen en waarden en vergelijkt deze met de ethische eisen die het beroep stelt, t.w. respect, en acceptatie van verscheidenheid en formuleert verschillen en overeenkomsten tussen deze twee.
-
(5)De mw-er is als professional loyaal aan de organisatie waar hij werkt, levert een actieve bijdrage aan de ontwikkeling van die organisatie en kan zijn discretionaire ruimte creëren, bewaken en benutten. (KT3)
- 7. De student benoemt zijn eigen grenzen en relateert dat aan zijn persoonlijke waarden.
- 8. De student verwoordt de begrippen afhankelijkheid, loyaliteit, en kritisch vermogen in zijn samenwerkingservaringen
-
(9)De mw-er draagt de in het beroep geldende waarden uit ten overstaan van andere disciplines binnen en buiten de organisatie en draagt bij aan de ontwikkeling van het beroep door (praktijk) onderzoek en innovatie op lokaal, nationaal en internationaal niveau. (KT6)
- 1. De student kent de beroepscode.
- 2. De student kan een mening geven die bijdraagt aan de beroepsontwikkeling op nationaal en internationaal gebied
- 4. De student kan de beroepspraktijk onderzoeken en de voorwaarden voor de beroepsuitoefening beschrijven
- 5. De student kent andere disciplines en kan ze beschrijven in verhouding tot het maatschappelijk werk
-
Beroep Maatschappelijk Werk
-
(1) De mw-er verleent hulp volgens het bio-psycho-sociaal model met maatschappelijk werk methoden in het vrijwillig kader op het niveau van het individu, sociale relaties en maatschappelijke positie (KT1)
- 3. De student herkent/onderscheidt de
verschillende betrokkenen rond een
hulpvraag en omschrijft zijn eigen
rol en positie.
- 4. De student herkent de
verschillende keuzes die
gemaakt kunnen worden
en benoemt dilemma’s.
- 6.De student werkt samen met medestudenten en gebruikt daarbij Twitter, Facebook, Slideshare, Email, en N@tschool
- 8. De student formuleert zijn persoonlijke normen en waarden en vergelijkt deze met de ethische eisen die het beroep stelt, t.w. respect, en acceptatie van verscheidenheid en formulert verschillen en overeenkomsten tussen deze twee
-
Comp 4 De mw-er werkt in en vanuit een organisatie, en is daarbij een alerte professional die belang stelt in het welzijn van mensen. (TK3)
- 1. De student beschrijft de organisatiestructuur en cultuur van een instelling en beschrijft daarin de positie van de maatschappelijk werker.
- 3. De student heeft zicht op de organisatiestructuur en de organisatieprocessen
- 4. De student herkent de welzijnsbevorderende activiteiten van een organisatie
- 5. De student vormt zich over het welzijn van mensen een mening gerelateerd aan de missie van beroep en bespreekt zijn mening met medestudenten.
- 5. De student vormt zich over het welzijn van mensen een mening gerelateerd aan de missie van beroep en bespreekt zijn mening met medestudenten.
-
(8)De mw-er draagt bij aan de ontwikkeling van het beroep binnen een functiegroep.
- 5. De student heeft vakliteratuur leren lezen , kan kennis vergaren op verschillende niveaus (woord/beeld) en heeft een “gezonde” nieuwsgierigheid ontwikkeld.
- 6. De student verbindt mens en maatschappij theorieen met de theorie en methodiek van het maatschappelijk werk
-
Werkmethoden 2
-
(2)De mw-er verleent hulp in een vrijwillig-, voorwaardelijk- en gedwongen kader.
Daarbij rekening houdend met diversiteit in een complexe samenleving.(KT1)
- 1. De student vormt zich in een zo gelijkwaardig mogelijk gesprek een beeld van de cliënt en het (cliënt)systeem en herkent hierbij de draaglast en de draagkracht van de cliënt en het (cliënt)systeem.
- 2. De student zoekt op individueel en systemisch niveau naar informatie rond de noodzaak van de inzet van maatschappelijk werk t.b.v. het cliëntsysteem; ordent deze informatie zodat de samenhang van de verschillende factoren duidelijk wordt.
- 3. De student benoemt de belanghebbenden in een casus, omschrijft hun belangen en kent aan elk belang een gewicht toe.
- 4. De student formuleert belangentegenstellingen bij onvrijwillige bemoeienis.
- 5. De student herkent/onderscheidt de verschillende betrokkenen rond een melding en omschrijft zijn eigen rol en positie.
-
(3) De mw-er verleent hulp door signalen te onderzoeken en deze zonodig om te zetten in adviezen op preventief gebied en doet waar nodig aan belangenbehartiging, op lokaal, nationaal en internationaal niveau (KT2)
- 1. De student brengt de netwerken van hulpaanbod in kaart (gericht op tekortkoming vanuit signalering)
- 2. De student kan laten zien hoe persoon, kennis en maatschappij elkaar beïnvloeden, ziet mogelijkheden en signaleert mogelijke misstanden
- 5. De student kan op grond van een vraag data verzamelen en ordenen en hiervan verslag uitbrengen.
- 6. De student kan uit (inter)nationale bronnen gegevens verzamelen waarmee signalen in Nederland kunnen worden vergeleken.
-
Onderzoeksvaardigheden
-
(9)De mw-er draagt de in het beroep geldende waarden uit ten overstaan van andere disciplines binnen en buiten de organisatie en draagt bij aan de ontwikkeling van het beroep door (praktijk) onderzoek en innovatie op lokaal, nationaal en internationaal niveau. (KT6)
- 2. De student kan een mening geven die bijdraagt aan de beroepsontwikkeling op nationaal en internationaal gebied
- 3. De student signaleert maatschappelijke en beroepsmatige ontwikkelingen op nationaal en internationaal gebied
- 4. De student kan de beroepspraktijk onderzoeken en de voorwaarden voor de beroepsuitoefening beschrijven
- 5. De student kent andere disciplines en en kan ze beschrijven in verhouding tot het maatschappelijk werk
-
(3) De mw-er verleent hulp door signalen te onderzoeken en deze zonodig om te zetten in adviezen op preventief gebied en doet waar nodig aan belangenbehartiging, op lokaal, nationaal en internationaal niveau (KT2)
- 1. De student brengt de netwerken van hulpaanbod in kaart (gericht op tekortkoming vanuit signalering)
- 4. De student herkent wetenschappelijke concepten in de context van directe hulp- en dienstverlening
- 5. De student kan op grond van een vraag data verzamelen en ordenen en hiervan verslag uitbrengen.
- 6. De student kan uit (inter)nationale bronnen gegevens verzamelen waarmee signalen in Nederland kunnen worden vergeleken.
-
Communicatieve Basisvaardigheden
-
(1) De mw-er verleent hulp volgens het bio-psycho-sociaal model met maatschappelijk werk methoden in het vrijwillig kader op het niveau van het individu, sociale relaties en maatschappelijke positie (KT1)
- 1. De student vormt zich in een gelijkwaardig gesprek een beeld van de cliënt (dialogisch) en herkent de copingstijl van de cliënt.
- 2. De student zoekt op
individueel niveau naar
informatie rond
de vraag van de client en
ordent deze informatie
zodat de samenhang van de
verschillende factoren
duidelijk wordt.
- 7.De student kan situaties van afstand en nabijheid tot de client herkennen en benoemen en kan hieromtrent vragen formuleren die verwijzen naar professionaliteit.
- 5. De student parafraseert,
vat samen,sluit aan bij de
communicatiestijl van de
cliënt, legt uit en geeft
voorbeelden
- 6.De student werkt samen met medestudenten en gebruikt daarbij Twitter, Facebook, Slideshare, Email, en N@tschool
-
(2)De mw-er verleent hulp in een vrijwillig-, voorwaardelijk- en gedwongen kader.
Daarbij rekening houdend met diversiteit in een complexe samenleving.(KT1)
- 1. De student vormt zich in een zo gelijkwaardig mogelijk gesprek een beeld van de cliënt en het (cliënt)systeem en herkent hierbij de draaglast en de draagkracht van de cliënt en het (cliënt)systeem.
- 2. De student zoekt op individueel en systemisch niveau naar informatie rond de noodzaak van de inzet van maatschappelijk werk t.b.v. het cliëntsysteem; ordent deze informatie zodat de samenhang van de verschillende factoren duidelijk wordt.
- 7. De student herkent zijn positie tegenover de cliënt bij onvrijwillige contacten.
- 10. De student onderscheidt, benoemt en waardeert de verschillen tussen mensen tgv leeftijd, geslacht, (sex) geaardheid, sociale positie, religie, cultuur en geschiedenis.
-
Project 1
-
(5)De mw-er is als professional loyaal aan de organisatie waar hij werkt, levert een actieve bijdrage aan de ontwikkeling van die organisatie en kan zijn discretionaire ruimte creëren, bewaken en benutten. (KT3)
- 1. De student kan participeren in verschillende samenwerkingsvormen.
- 2. De student beschrijft zijn eigen rol, het proces en zijn eigen bijdrage aan het resultaat.
- 3. De student kan de effectiviteit en efficiëntie van zijn functioneren verantwoorden naar docenten en medestudenten binnen de bestaande kaders van de opleiding
- 4. De student kan informatiesystemen gebruiken en voeden met gegevens (ICT) en kan het belang van informatiesystemen voor de beroepsuitoefening beschrijven.
- 5. De student kent de financieringsstromen en de geldbronnen van een instelling in het maatschappelijk werk.
- 6. De student doet voorstellen voor een maatschappelijke activiteit en maakt die concreet in en plan.
- 7. De student benoemt zijn eigen grenzen en relateert dat aan zijn persoonlijke waarden.
- 8. De student verwoordt de begrippen afhankelijkheid, loyaliteit, en kritisch vermogen in zijn samenwerkingservaringen
-
(2)De mw-er verleent hulp in een vrijwillig-, voorwaardelijk- en gedwongen kader.
Daarbij rekening houdend met diversiteit in een complexe samenleving.(KT1)
- 1. De student vormt zich in een zo gelijkwaardig mogelijk gesprek een beeld van de cliënt en het (cliënt)systeem en herkent hierbij de draaglast en de draagkracht van de cliënt en het (cliënt)systeem.
- 2. De student zoekt op individueel en systemisch niveau naar informatie rond de noodzaak van de inzet van maatschappelijk werk t.b.v. het cliëntsysteem; ordent deze informatie zodat de samenhang van de verschillende factoren duidelijk wordt.
- 3. De student benoemt de belanghebbenden in een casus, omschrijft hun belangen en kent aan elk belang een gewicht toe.
- 4. De student formuleert belangentegenstellingen bij onvrijwillige bemoeienis.
- 5. De student herkent/onderscheidt de verschillende betrokkenen rond een melding en omschrijft zijn eigen rol en positie.
- 6. De student formuleert normatieve argumenten voor een onvrijwillige bemoeienis.
- 7. De student herkent zijn positie tegenover de cliënt bij onvrijwillige contacten.
- 8. De student verantwoordt de noodzakelijkheid van zijn/haar onvrijwillige bemoeienis tegenover de cliënt.
- 9. De student herkent de verschillende keuzes die gemaakt kunnen worden en benoemt dilemma’s.
- 10. De student onderscheidt, benoemt en waardeert de verschillen tussen mensen tgv leeftijd, geslacht, (sex) geaardheid, sociale positie, religie, cultuur en geschiedenis.
- 11. De student formuleert zijn persoonlijke normen en waarden en vergelijkt deze met de ethische eisen die het beroep stelt, t.w. respect, en acceptatie van verscheidenheid en formuleert verschillen en overeenkomsten tussen deze twee.
-
Project 2
-
(1) De mw-er verleent hulp volgens het bio-psycho-sociaal model met maatschappelijk werk methoden in het vrijwillig kader op het niveau van het individu, sociale relaties en maatschappelijke positie (KT1)
- 1. De student vormt zich in een gelijkwaardig gesprek een beeld van de cliënt (dialogisch) en herkent de copingstijl van de cliënt.
- 2. De student zoekt op
individueel niveau naar
informatie rond
de vraag van de client en
ordent deze informatie
zodat de samenhang van de
verschillende factoren
duidelijk wordt.
- 7.De student kan situaties van afstand en nabijheid tot de client herkennen en benoemen en kan hieromtrent vragen formuleren die verwijzen naar professionaliteit.
- 9. De student herkent indicaties en contra-indicaties voor individuele methoden binnen het multimethodisch spectrum en benoemt deze.
- 5. De student parafraseert,
vat samen,sluit aan bij de
communicatiestijl van de
cliënt, legt uit en geeft
voorbeelden
- 3. De student herkent/onderscheidt de
verschillende betrokkenen rond een
hulpvraag en omschrijft zijn eigen
rol en positie.
- 4. De student herkent de
verschillende keuzes die
gemaakt kunnen worden
en benoemt dilemma’s.
- 6.De student werkt samen met medestudenten en gebruikt daarbij Twitter, Facebook, Slideshare, Email, en N@tschool
- 8. De student formuleert zijn persoonlijke normen en waarden en vergelijkt deze met de ethische eisen die het beroep stelt, t.w. respect, en acceptatie van verscheidenheid en formulert verschillen en overeenkomsten tussen deze twee
-
(8)De mw-er draagt bij aan de ontwikkeling van het beroep binnen een functiegroep.
- 1. De student signaleert maatschappelijke en beroepsmatige ontwikkelingen.
- 2. De student geeft een mening die bijdraagt aan de maatschappelijke- en beroepsontwikkeling
- 3. De student kan de beroepspraktijk onderzoeken en de voorwaarden voor de beroepsuitoefening beschrijven.
- 4. De student reflecteert op zijn eigen studievoortgang.
- 5. De student heeft vakliteratuur leren lezen , kan kennis vergaren op verschillende niveaus (woord/beeld) en heeft een “gezonde” nieuwsgierigheid ontwikkeld.
- 6. De student verbindt mens en maatschappij theorieen met de theorie en methodiek van het maatschappelijk werk
-
Project 3
-
Comp 4 De mw-er werkt in en vanuit een organisatie, en is daarbij een alerte professional die belang stelt in het welzijn van mensen. (TK3)
- 1. De student beschrijft de organisatiestructuur en cultuur van een instelling en beschrijft daarin de positie van de maatschappelijk werker.
- 2. De student herkent de instelling als sociaal systeem.
- 3. De student heeft zicht op de organisatiestructuur en de organisatieprocessen
- 4. De student herkent de welzijnsbevorderende activiteiten van een organisatie
- 5. De student vormt zich over het welzijn van mensen een mening gerelateerd aan de missie van beroep en bespreekt zijn mening met medestudenten.
- 5. De student vormt zich over het welzijn van mensen een mening gerelateerd aan de missie van beroep en bespreekt zijn mening met medestudenten.
-
(5)De mw-er is als professional loyaal aan de organisatie waar hij werkt, levert een actieve bijdrage aan de ontwikkeling van die organisatie en kan zijn discretionaire ruimte creëren, bewaken en benutten. (KT3)
- 1. De student kan participeren in verschillende samenwerkingsvormen.
- 2. De student beschrijft zijn eigen rol, het proces en zijn eigen bijdrage aan het resultaat.
- 3. De student kan de effectiviteit en efficiëntie van zijn functioneren verantwoorden naar docenten en medestudenten binnen de bestaande kaders van de opleiding
- 4. De student kan informatiesystemen gebruiken en voeden met gegevens (ICT) en kan het belang van informatiesystemen voor de beroepsuitoefening beschrijven.
- 5. De student kent de financieringsstromen en de geldbronnen van een instelling in het maatschappelijk werk.
- 6. De student doet voorstellen voor een maatschappelijke activiteit en maakt die concreet in en plan.
- 7. De student benoemt zijn eigen grenzen en relateert dat aan zijn persoonlijke waarden.
- 8. De student verwoordt de begrippen afhankelijkheid, loyaliteit, en kritisch vermogen in zijn samenwerkingservaringen
-
Project 4
-
(9)De mw-er draagt de in het beroep geldende waarden uit ten overstaan van andere disciplines binnen en buiten de organisatie en draagt bij aan de ontwikkeling van het beroep door (praktijk) onderzoek en innovatie op lokaal, nationaal en internationaal niveau. (KT6)
- 1. De student kent de beroepscode.
- 2. De student kan een mening geven die bijdraagt aan de beroepsontwikkeling op nationaal en internationaal gebied
- 3. De student signaleert maatschappelijke en beroepsmatige ontwikkelingen op nationaal en internationaal gebied
- 4. De student kan de beroepspraktijk onderzoeken en de voorwaarden voor de beroepsuitoefening beschrijven
- 5. De student kent andere disciplines en en kan ze beschrijven in verhouding tot het maatschappelijk werk
-
Comp 6 De mw-er werkt vanuit de organisatie samen met andere hulpverleners en organisaties, zowel lokaal, nationaal als internationaal ten behoeve van cliënten en cliëntgroepen. (KT4)
- 1. De student kent de waarden en normen van het beroep zoals die worden omschreven in het beroepsprofiel en de beroepscode.
- 2. De student kent de taken en werkzaamheden van het beroep en kan die vergelijken met die van andere beroepsgroepen
- 3. De student kan reflecteren op zijn handelen in samenwerkingssituaties en is in staat zijn handelen te overzien
- 4. De student kan de werkzaamheden uitvoeren die voortvloeien uit samenwerking
- 5. De student levert een actieve bijdrage aan samenwerkingsverbanden
- 6. De student consulteert maatschappelijk werkers en andere professionals.
- 7. De student kent de regels van feedback en kan dit ontvangen en geven.
-
Orienterende stage
-
Comp 4 De mw-er werkt in en vanuit een organisatie, en is daarbij een alerte professional die belang stelt in het welzijn van mensen. (TK3)
- 1. De student beschrijft de organisatiestructuur en cultuur van een instelling en beschrijft daarin de positie van de maatschappelijk werker.
- 2. De student herkent de instelling als sociaal systeem.
- 3. De student heeft zicht op de organisatiestructuur en de organisatieprocessen
- 4. De student herkent de welzijnsbevorderende activiteiten van een organisatie
- 5. De student vormt zich over het welzijn van mensen een mening gerelateerd aan de missie van beroep en bespreekt zijn mening met medestudenten.
- 5. De student vormt zich over het welzijn van mensen een mening gerelateerd aan de missie van beroep en bespreekt zijn mening met medestudenten.
-
(7) De mw-er reflecteert op het eigen beroepshandelen en stuurt de eigen beroepsontwikkeling aan.(KT5)
- 1. De student is zich bewust van zijn eigen normen en waarden.
- 2. De student is ondernemend
- 3. De student kent zijn eigen mogelijkheden t.a.v. zijn competentieontwikkeling
-
SLC
-
(7) De mw-er reflecteert op het eigen beroepshandelen en stuurt de eigen beroepsontwikkeling aan.(KT5)
- 1. De student is zich bewust van zijn eigen normen en waarden.
- 2. De student is ondernemend
- 3. De student kent zijn eigen mogelijkheden t.a.v. zijn competentieontwikkeling
-
Communicatieve Beroepsvaardigheden
-
(1) De mw-er verleent hulp volgens het bio-psycho-sociaal model met maatschappelijk werk methoden in het vrijwillig kader op het niveau van het individu, sociale relaties en maatschappelijke positie (KT1)
- 1. De student vormt zich in een gelijkwaardig gesprek een beeld van de cliënt (dialogisch) en herkent de copingstijl van de cliënt.
- 2. De student zoekt op
individueel niveau naar
informatie rond
de vraag van de client en
ordent deze informatie
zodat de samenhang van de
verschillende factoren
duidelijk wordt.
- 7.De student kan situaties van afstand en nabijheid tot de client herkennen en benoemen en kan hieromtrent vragen formuleren die verwijzen naar professionaliteit.
- 9. De student herkent indicaties en contra-indicaties voor individuele methoden binnen het multimethodisch spectrum en benoemt deze.
- 5. De student parafraseert,
vat samen,sluit aan bij de
communicatiestijl van de
cliënt, legt uit en geeft
voorbeelden
- 3. De student herkent/onderscheidt de
verschillende betrokkenen rond een
hulpvraag en omschrijft zijn eigen
rol en positie.
- 4. De student herkent de
verschillende keuzes die
gemaakt kunnen worden
en benoemt dilemma’s.
- 6.De student werkt samen met medestudenten en gebruikt daarbij Twitter, Facebook, Slideshare, Email, en N@tschool
- 8. De student formuleert zijn persoonlijke normen en waarden en vergelijkt deze met de ethische eisen die het beroep stelt, t.w. respect, en acceptatie van verscheidenheid en formulert verschillen en overeenkomsten tussen deze twee
-
(2)De mw-er verleent hulp in een vrijwillig-, voorwaardelijk- en gedwongen kader.
Daarbij rekening houdend met diversiteit in een complexe samenleving.(KT1)
- 1. De student vormt zich in een zo gelijkwaardig mogelijk gesprek een beeld van de cliënt en het (cliënt)systeem en herkent hierbij de draaglast en de draagkracht van de cliënt en het (cliënt)systeem.
- 2. De student zoekt op individueel en systemisch niveau naar informatie rond de noodzaak van de inzet van maatschappelijk werk t.b.v. het cliëntsysteem; ordent deze informatie zodat de samenhang van de verschillende factoren duidelijk wordt.
- 3. De student benoemt de belanghebbenden in een casus, omschrijft hun belangen en kent aan elk belang een gewicht toe.
- 4. De student formuleert belangentegenstellingen bij onvrijwillige bemoeienis.
- 5. De student herkent/onderscheidt de verschillende betrokkenen rond een melding en omschrijft zijn eigen rol en positie.
- 6. De student formuleert normatieve argumenten voor een onvrijwillige bemoeienis.
- 7. De student herkent zijn positie tegenover de cliënt bij onvrijwillige contacten.
- 8. De student verantwoordt de noodzakelijkheid van zijn/haar onvrijwillige bemoeienis tegenover de cliënt.
- 9. De student herkent de verschillende keuzes die gemaakt kunnen worden en benoemt dilemma’s.
- 10. De student onderscheidt, benoemt en waardeert de verschillen tussen mensen tgv leeftijd, geslacht, (sex) geaardheid, sociale positie, religie, cultuur en geschiedenis.
- 11. De student formuleert zijn persoonlijke normen en waarden en vergelijkt deze met de ethische eisen die het beroep stelt, t.w. respect, en acceptatie van verscheidenheid en formuleert verschillen en overeenkomsten tussen deze twee.
-
Comp 4 De mw-er werkt in en vanuit een organisatie, en is daarbij een alerte professional die belang stelt in het welzijn van mensen. (TK3)
- 1. De student beschrijft de organisatiestructuur en cultuur van een instelling en beschrijft daarin de positie van de maatschappelijk werker.
- 2. De student herkent de instelling als sociaal systeem.
- 3. De student heeft zicht op de organisatiestructuur en de organisatieprocessen
- 4. De student herkent de welzijnsbevorderende activiteiten van een organisatie
- 5. De student vormt zich over het welzijn van mensen een mening gerelateerd aan de missie van beroep en bespreekt zijn mening met medestudenten.
- 5. De student vormt zich over het welzijn van mensen een mening gerelateerd aan de missie van beroep en bespreekt zijn mening met medestudenten.
-
Werkmethoden 1
-
(1) De mw-er verleent hulp volgens het bio-psycho-sociaal model met maatschappelijk werk methoden in het vrijwillig kader op het niveau van het individu, sociale relaties en maatschappelijke positie (KT1)
- 1. De student vormt zich in een gelijkwaardig gesprek een beeld van de cliënt (dialogisch) en herkent de copingstijl van de cliënt.
- 2. De student zoekt op
individueel niveau naar
informatie rond
de vraag van de client en
ordent deze informatie
zodat de samenhang van de
verschillende factoren
duidelijk wordt.
- 7.De student kan situaties van afstand en nabijheid tot de client herkennen en benoemen en kan hieromtrent vragen formuleren die verwijzen naar professionaliteit.
- 9. De student herkent indicaties en contra-indicaties voor individuele methoden binnen het multimethodisch spectrum en benoemt deze.
- 3. De student herkent/onderscheidt de
verschillende betrokkenen rond een
hulpvraag en omschrijft zijn eigen
rol en positie.
- 4. De student herkent de
verschillende keuzes die
gemaakt kunnen worden
en benoemt dilemma’s.
- 8. De student formuleert zijn persoonlijke normen en waarden en vergelijkt deze met de ethische eisen die het beroep stelt, t.w. respect, en acceptatie van verscheidenheid en formulert verschillen en overeenkomsten tussen deze twee
-
(2)De mw-er verleent hulp in een vrijwillig-, voorwaardelijk- en gedwongen kader.
Daarbij rekening houdend met diversiteit in een complexe samenleving.(KT1)
- 1. De student vormt zich in een zo gelijkwaardig mogelijk gesprek een beeld van de cliënt en het (cliënt)systeem en herkent hierbij de draaglast en de draagkracht van de cliënt en het (cliënt)systeem.
- 2. De student zoekt op individueel en systemisch niveau naar informatie rond de noodzaak van de inzet van maatschappelijk werk t.b.v. het cliëntsysteem; ordent deze informatie zodat de samenhang van de verschillende factoren duidelijk wordt.
- 3. De student benoemt de belanghebbenden in een casus, omschrijft hun belangen en kent aan elk belang een gewicht toe.
- 4. De student formuleert belangentegenstellingen bij onvrijwillige bemoeienis.
- 5. De student herkent/onderscheidt de verschillende betrokkenen rond een melding en omschrijft zijn eigen rol en positie.
- 10. De student onderscheidt, benoemt en waardeert de verschillen tussen mensen tgv leeftijd, geslacht, (sex) geaardheid, sociale positie, religie, cultuur en geschiedenis.
-
CultAntropologie
-
(2)De mw-er verleent hulp in een vrijwillig-, voorwaardelijk- en gedwongen kader.
Daarbij rekening houdend met diversiteit in een complexe samenleving.(KT1)
- 1. De student vormt zich in een zo gelijkwaardig mogelijk gesprek een beeld van de cliënt en het (cliënt)systeem en herkent hierbij de draaglast en de draagkracht van de cliënt en het (cliënt)systeem.
- 2. De student zoekt op individueel en systemisch niveau naar informatie rond de noodzaak van de inzet van maatschappelijk werk t.b.v. het cliëntsysteem; ordent deze informatie zodat de samenhang van de verschillende factoren duidelijk wordt.
- 3. De student benoemt de belanghebbenden in een casus, omschrijft hun belangen en kent aan elk belang een gewicht toe.
- 4. De student formuleert belangentegenstellingen bij onvrijwillige bemoeienis.
- 5. De student herkent/onderscheidt de verschillende betrokkenen rond een melding en omschrijft zijn eigen rol en positie.
- 6. De student formuleert normatieve argumenten voor een onvrijwillige bemoeienis.
- 7. De student herkent zijn positie tegenover de cliënt bij onvrijwillige contacten.
- 8. De student verantwoordt de noodzakelijkheid van zijn/haar onvrijwillige bemoeienis tegenover de cliënt.
- 9. De student herkent de verschillende keuzes die gemaakt kunnen worden en benoemt dilemma’s.
- 10. De student onderscheidt, benoemt en waardeert de verschillen tussen mensen tgv leeftijd, geslacht, (sex) geaardheid, sociale positie, religie, cultuur en geschiedenis.
- 11. De student formuleert zijn persoonlijke normen en waarden en vergelijkt deze met de ethische eisen die het beroep stelt, t.w. respect, en acceptatie van verscheidenheid en formuleert verschillen en overeenkomsten tussen deze twee.
-
Comp 6 De mw-er werkt vanuit de organisatie samen met andere hulpverleners en organisaties, zowel lokaal, nationaal als internationaal ten behoeve van cliënten en cliëntgroepen. (KT4)
- 1. De student kent de waarden en normen van het beroep zoals die worden omschreven in het beroepsprofiel en de beroepscode.
- 2. De student kent de taken en werkzaamheden van het beroep en kan die vergelijken met die van andere beroepsgroepen
- 3. De student kan reflecteren op zijn handelen in samenwerkingssituaties en is in staat zijn handelen te overzien
- 4. De student kan de werkzaamheden uitvoeren die voortvloeien uit samenwerking
- 5. De student levert een actieve bijdrage aan samenwerkingsverbanden
- 6. De student consulteert maatschappelijk werkers en andere professionals.
- 7. De student kent de regels van feedback en kan dit ontvangen en geven.